Wedstrijden

Omhoog dat ding

Handleiding wedstrijdzeilen – deel 4

17:17

Het wedstrijdseizoen is in volle gang. Wil jij ook wedstrijdzeilen maar heb je nog geen ervaring? Geen probleem: deze handleiding behandelt in vijf afleveringen de belangrijkste onderdelen van het wedstrijdzeilen. Speciaal voor beginners. Deze maand: hoe zeil je een voordewinds rak?

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Zeilen editie 07/2019
Tekst: Klaas Wiersma

Klik hier om deel 1 (Starten voor beginners) te lezen
En hier om deel 2 (Een slim kruisrak varen) te lezen
En hier om deel 3 (Ruimte!) te lezen

Als toerzeiler weet je het wel als op de ruime koersen het grootzeil los kan en de fok niet zo veel meer doet: het is tijd om te ontspannen met een mok hete koffie. Ook in een wedstrijd is het ruime rak meestal wat rustiger en vooral overzichtelijker. Maar dat betekent niet dat er minder fanatiek wordt gevaren. Het ruime rak biedt allerlei mogelijkheden om plaatsen te winnen in het veld. Gijs Vlas: “Downwind is zeker geen relax-rak! Hard werken, trimmen en een gunstiger kant kiezen dan de tegenstander zijn uitermate lonend.”

Rookie in het ruime rak

We pikken de wedstrijd van ons beginnende wedstrijdteam op Rookie weer op.
“Omhoog dat ding!” roept grootschoottrimmer Henk vol overgave. De bovenboei is gepasseerd en de boot voor Rookie heeft z’n spinnaker al staan. Ook het geklapper van de gennaker van J-eemig zorgt voor extra spanning. Voordekker Jelle kijkt bedenkelijk naar de zak van het voorzeil. Hij weet niet helemaal zeker of hij alle schoten goed heeft aangeslagen. Maar er is geen tijd voor een check; mastman Bob geeft al gehoor aan Henks oproep en begint fanatiek aan het val te trekken. Jelle gaat snel naast de zak zitten om het hijsen te begeleiden.
Als het zeil bijna tot in de top van de mast is gehesen, doet hij een vervelende ontdekking: de lijschoot zit onder de relingdraad door. Z’n slechte gevoel klopte dus.
“Ho! Stop. Hij zit verkeerd!” Alle ogen zijn nu gericht op het voordek.
“Kun je het oplossen?” Jelle denkt na. Hij moet de schoot losklikken, onder de reling vandaan halen en ondertussen het doek niet loslaten. Geen sinecure.
“Ik ga het proberen. Nynke, kun jij het zeil nog iets laten zakken?” Nynke zet het val op de lier en gooit de stopper open. Ze laat de spi een halve meter zakken. Maar dan grijpt de wind het doek. Het zeil vult zich en vlak voordat Jelle de sluiting kan vastklikken, schiet het zeil uit z’n hand. Nu is het team nog verder van huis. De hele spinnaker wappert vanaf de punt van de spinnakerboom voor de boot. Vallenvrouw Nynke neemt de leiding.
“Hij gaat eraf! Loefschoot langzaam vieren. Jelle en Bob, naar voren en het hele zeil binnenhalen.”
Nynke laat de boom zakken en het zeil komt binnen het bereik van de voordekkers. Het begin van het binnenhalen is het lastigst. Nynke let goed op dat het zeil niet in het water belandt. Bob laat zich door het voorluik zakken om het zeil het vooronder in te trekken. Tien minuten later komt hij bezweet weer boven met een volle zeilzak. De spinnaker is weer klaar om te hijsen.
Annemieke Bes: “Ja, dit soort dingen kunnen gebeuren. Maar als je weet dat je wat minder ervaring hebt, neem dan je tijd. Ook al ben je fanatiek en zie je om je heen boten die het beter doen. Als je gaat haasten, gaan er dingen fout. Je kunt beter je zeil iets later hebben staan maar wel goed, dan dat er dingen in de soep lopen. De voordekker kan duidelijk maken dat zijn taak is volbracht door z’n hand op te steken. Dan weet de schipper of de tacticus vanaf welk moment er kan worden gehesen.”

North Sea Regatta 2015

Op tijd beginnen

Laten we het zetten van de spinnaker nog eens doornemen. Bes: “De manoeuvre begint al aan het einde van het kruisrak. Zodra de laatste slag naar de boei is ingezet, kan de voordekker aan het werk gaan. De tacticus geeft het aan als hij zeker weet dat hij de boei gaat halen.” De voordekker sleept de zak met spinnaker of gennaker naar het voordek en klikt deze vast aan de reling. Uit die zak hangen drie hoeken: een rode, groene en neutrale hoek voor het val. De schoten moeten natuurlijk vrijlopen, een les die Jelle zojuist leerde. Vlas: “Het is belangrijk dat het val ook op de goede manier wordt aangeslagen. De spi moet namelijk achter de genua worden gehesen. Leid het val dus rond het achterlijk van de fok en dan naar het zeil in de tas.”
“Vaak zijn er meerdere spivallen,” vervolgt Vlas. “Let dan goed op dat je het juiste val hebt. Als de spinnaker in een eerder rak over de ene boeg is gehesen en over de andere boeg wordt gestreken, zitten de vallen over elkaar heen. Als je dan gaat hijsen, gaat het erg zwaar en erger nog: de ene lijn kan de andere zwaar beschadigen. Zorg dat je de wedstrijd begint met een situatie die op orde is; elk val zit aan zijn eigen kant. Is het voorzeil over een andere boeg gestreken dan hij is gehesen, dan moet een van de vallen rond het voorstag en achter de fok langs worden gehaald. Een trucje is om schoten en val aan elkaar te klikken en de zaak met de schoten rond te trekken. Dit doe je tijdens het kruisrak; er is dan genoeg tijd om het rustig uit te voeren.” Op grotere boten zijn spinnakerschoten vaak dubbel uitgevoerd. Een ervan wordt gebruikt als loefschoot en gaat door een leioog op het breedste punt van het schip. De lij-schoot heeft daarentegen het schootoog zo ver mogelijk achterop de boot om de spi maximaal de ruimte te geven. Van de in totaal vier schoten hangen er altijd twee los.

Boom

De volgende stap in de voorbereiding is het klaarmaken van de spiboom. Bij open boten en kleinere jachten is de spinnakerboom symmetrisch. Aan beide kanten is een beslag dat open en dicht kan, bekend als ‘de bek’. De boom wordt aan het oog op de mast geklikt, het andere aan de schoot. Bij een gijp schuift de spiboom door en wisselen de bekken van functie. Op grotere jachten glijdt één kant van de spinnakerboom altijd langs de mast. Er is dus een mast- en een schootkant.
De boom wordt in hoogte gefixeerd met twee lijnen, een ophouder en een neerhouder. Dit systeem is op de Hollandse Plassen bekend als de spiboomopenneerhouder; zeil je bij Scheveningen, heb het dan over de toppinglift (ophouder) en de downhaul (neerhouder). Bij het klaarmaken van de boom wordt eerst de mastkant (inboard-end) op hoogte gebracht. De bek komt hierdoor binnen bereik van de voordekker, die de loefschoot in de bek doet. De losse lijschoot die aan de loefschoot zit, wordt nu niet gebruikt en kan over de boom worden gelegd.
Om de boom op te hijsen wordt de toppinglift bevestigd. Hiervoor zijn verschillende systemen. Bij alle varianten moet echter de losse genuaschoot over de boom en de toppinglift heen. Haal de toppinglift indien nodig dus onder de losse genuaschoot door. Gaat de boom omhoog, dan moet dus ook die losse schoot worden gevierd.

Sneaken

Staat de boom met de schoot in de bek en is het zeker dat je de boei haalt, dan kan er wat worden gesjoemeld met de spinnaker; dit wordt sneaken genoemd. De hoeken worden hierbij al een stuk uit de zak getrokken. Het is vooral lonend om de loefhoek al een eind richting de bek van de boom te trekken. De spi zal zo sneller vol staan. Er is wel een risico: als de hoeken wind beginnen te vangen, remmen ze juist. Dan is de winst van het snel vol hebben staan, teniet gedaan. Als het hele zeil per ongeluk uit de zak wordt getrokken, ben je natuurlijk nog veel verder van huis.

KIWIDROP Er zijn meerdere manieren om de spinnaker te strijken. Een daarvan is de kiwidrop, uitgevonden door de Nieuw­ Zeelanders. Door vlak voor de boei te gijpen valt de spinnaker tegen de genua en glijdt deze langs het zeil naar het voordek.

Spi of genny?

Is de bovenboei gepasseerd, dan wil je de spinnaker of gennaker zo snel mogelijk vol hebben staan. Met een spinnaker volstaat het om de boom meer dwars op de wind te trekken. Een gennaker wordt gevoerd vanaf de boeg of een boegspriet. Door even op te loeven zal de wind het zeil dus sneller vullen. Het verschil tussen een spinnaker en een gennaker is dat de spi zo veel mogelijk druk wil opbouwen terwijl bij een gennaker een luchtstroom door het zeil voor de voortstuwing zorgt. Die flow levert meer snelheid op maar er zit ook een nadeel aan: om de windstroom levend te houden moet er ruime wind worden gevaren in plaats van plat voor het laken, rechtstreeks naar de boei. Dat wordt afkruisen dus.

Beste snelheid

Bij moderne boten is in een tabel precies weergegeven hoe hard het schip moet lopen bij alle mogelijke windkrachten en windhoeken. Van deze prestatietabel kunnen we een grafiek maken. De ideale vorm hiervoor is een polair diagram (zie volgende bladzijde). Het middelpunt is de boot. Rondom zijn de graden van de windhoek weergegeven; de afstand tot het middelpunt is de snelheid.
Is de windhoek nul graden, dus recht van voren, dan
werkt geen enkel zeil. Vanaf een graad of 40 kun je vooruitkomen, dus daar begint de lijn. Vaar je een grotere windhoek, dus meer graden, dan wordt je snelheid hoger. Het diagram heeft vaak de vorm van een pompoen: bij halve wind, windhoek 90 graden, zijn de meeste boten op maximale snelheid. De onderkant van de pompoen is plat of komt zelfs iets omhoog in het midden. Pal voor de wind is de boot dus een stuk minder snel. Boten met een gennaker hebben vaak de polairen van een uitgezakte pompoen; op de ruime koers gaan ze extra snel. Spinnakerboten kunnen dieper varen. Wie zijn eigen polairen kent, kan daar rekening mee houden en in het ruime rak de optimale koers met de beste snelheid varen.

Grootzeil tijdens ruime rak

De trim van het grootzeil is tijdens het ruime rak iets minder belangrijk dan tijdens het aandewindse rak, als een paar centimeter op de schoot het verschil betekent tussen goed en niet goed lopen. Toch kan een slecht getrimd grootzeil op een ruim rak meerdere bootlengtes schelen. De vorm moet zo bol mogelijk zijn. Dat kan door de cunninghamhole losser te zetten zodat het zeil minder strak langs de mast zit. Ook het onderlijk moet losser door de onderlijkstrekker of outhaul te vieren. De neerhouder moet zo staan strak dat het achterlijk van het grootzeil niet wegwaait. Vlas: “Bij harde wind speelt de giekneerhouder een belangrijke rol als noodrem. Als de boot uit z’n roer dreigt te lopen in een vlaag, gooi je hem in één keer los. De giek komt omhoog en het zeil loost zijn druk. Bij ervaren teams heeft met harde wind altijd een zeiler de neerhouder in zijn hand.”

Hard gaan

Staat de spi, dan gaat het erom dat we harder gaan dan de tegenstanders. We hebben onze strategie. Net als in het kruisrak zoeken we de kant met de meeste wind. Op tactisch gebied proberen we slimmer te zijn dan de anderen door vooruit te kijken naar posities bij de boeien of door boten vuile wind te geven. Maar we kunnen meer doen, bijvoorbeeld oploeven in een windstil stukje en afvallen in een vlaag, als het toch wel hard gaat. Zo blijft de boot op snelheid. De grootschoottrimmer kan dit effect versterken: maakt de boot een surf van een golf af, dan houdt de trimmer die surf zo lang mogelijk vast door de zeilen extra aan te trekken als de snelheid minder wordt. We willen immers dat de spinnaker zo ver mogelijk naast de boot staat, zo ver dat het loeflijk net niet omkrult. De lijschoot is dus continu in beweging. De trimmer staat in het loefgangboord en roept ‘trim’ als de schoot strakker moet en viert deze om snel weer te proberen of er meer ruimte is. Een teamgenoot bedient de schootlier. Bij de loefschoot gaat het slechts om centimeters. De boom blijft langer in een bepaalde positie en wordt alleen getrimd bij een koerswijziging of winddraaiing. Als de stuurman nu ook regelmatig roept wat hij van plan is zodat de trimmers daarop kunnen anticiperen in plaats van corrigeren, dan gaat het aardig richting een geoliede machine – en een onverslaanbaar team op de ruime rakken.

CHINESE GIJP Eerder dit jaar namen we de Chinese gijp van begin tot einde door. De boot gaat dan plat naar loef en eindigt met ‘alles aan de verkeerde kant’ en een wild klapperende spi. Enige uitweg: spival losgooien.

Gijpen

Is de geoliede machine net plaatsen aan het winnen op pure boatspeed, dan volgt de volgende uitdaging: de gijp. We beginnen met de makkelijkste variant, waarbij een gennaker en de schoten ‘buitenom’ zijn ingeschoren. De losse schoot loopt voor het zeil langs dus we kunnen de genny helemaal vieren tot het zeil als een zakdoek voor de boot wappert, om het vervolgens over de nieuwe boeg weer strak te trekken. Nadeel: het gaat langzaam, want je vaart een stuk zonder druk in het zeil.
We kunnen ook proberen om het zeil zo lang mogelijk vol te houden. Dat kan door binnendoor te gijpen; de schoothoek gaat door het gat tussen het voorstag en de gennaker. De voordekker en de mastman staan op het voordek om te helpen met het doorhalen van de nieuwe schoot. Tijdens het afvallen wordt de gennakerschoot zo ver gevierd dat de schoothoek van de gennaker ter hoogte komt van het voorstag. Het grootzeil zou niet te strak moeten staan zodat er voldoende wind in de gennaker blijft komen om deze vol te houden. Nu trekken de voordekkers de schoothoek rond het voorstag. De boot vaart bijna binnen de wind maar het grootzeil staat nog aan de oude kant. Hou dit zo lang mogelijk vol. Als de schoothoek ruim voorbij het voorstag is getrokken, kan de boot verder afvallen en door de wind gaan. Het grootzeil komt vanzelf over. Vlas: “Let goed op dat de oude schoot helemaal van de lier wordt gehaald en dat er niemand op staat. Anders mislukt de gijp geheid.” Bij het gijpen met een spinnaker maken we nu gebruik van de dubbele schoten. Terwijl de stuurman afvalt, halen de trimmers de spi al zo veel mogelijk rond de boeg: loef- schoot aan, lijschoot losser. Als het tijd is om te gijpen, trekt de mastman aan het lijntje dat uit de boom komt om de bek te openen. Met datzelfde lijntje trekt hij de boom richting het voorstag. De spiboom past precies tussen mast en boegbeslag. Daarvoor moet de vallenman de toppinglift wel flink vieren. Bij het voorstag staat de voordekker met de nieuwe loefschoot in z’n hand. Geoefende bowmen klikken de schoot in één beweging in de bek en zwiepen de boom gelijk richting de nieuwe boeg. Het zeil kan ondertussen gewoon vol blijven staan en wordt tijdelijk vliegend, zonder boom, gevaren.

Strijken

Aan alles komt een eind en ook na een mooi spirak moet er weer worden gekruist. Maar eerst gaan we de spi strijken. Als de spinnaker over de andere boeg is gezet dan bij het strijken, moet de voordekker ‘de fok ombouwen’. Het gestreken zeil moet naar de andere kant van het voordek worden gesleept. Alleen zitten de schoten dan verkeerd. Door die los te maken van het zeil en andersom over de boom te trekken is het voordek klaar voor de boeironding. Nu kan de fok voor de boei omhoog. Hijsen kan het best vanuit de zak in de reling; bij het strijken hangt het ervan af wat de koers naar de boei is. Soms is het eenvoudiger om het dunne doek in het voorluik te proppen; staat de spi juist meer naast de boot, dan kan het kajuitluik een prettiger optie bieden. Natuurlijk vergen al deze handelingen de nodige communicatie vooraf.

Omslagfoto en foto’s: Klaas Wiersma
Tekst: Klaas Wiersma

Alles weten over wedstrijdzeilen, regels en soorten wedstrijden? In de Zeilen wedstrijdgids vertelt Klaas Wiersma je er alles over. Met tips van Annemieke Bes en Erik van Vuuren.

Tags: Last modified: 29 maart 2023
Sluiten