Wedstrijden

Ruimte!

Handleiding wedstrijdzeilen – deel 3

17:17

Het wedstrijdseizoen is begonnen. Ook de avondzeilcompetities gaan weer van start. Nog geen wedstrijdervaring? Geen probleem: deze handleiding behandelt in vijf afleveringen de belangrijkste onderdelen van het wedstrijdzeilen. Speciaal voor beginners. Deze maand: hoe rond je een boei?

Dit artikel is eerder gepubliceerd in Zeilen editie 06/2019
Tekst: Klaas Wiersma

Klik hier om deel 1 (Starten voor beginners) te lezen
En hier voor deel 2 (Een slim kruisrak varen) te lezen

Voor een startend wedstrijdteam is het zeilen van de wedstrijdbaan zelf soms al een hele opgave. Want zeg nou eerlijk: wanneer zeil je als gewone toerzeiler een boei zo scherp aan dat je hem bijna kunt raken, ga je er vervolgens haaks omheen en pas je daarna zo snel mogelijk je hele tuig aan? Het vergt wel wat oefening om met je team als een geoliede machine op deze manier een boei te ronden.
Gijs Vlas: “Bij de boei kun je zo een paar plaatsen winnen, of verliezen natuurlijk. De aanloop naar een boei is als een trechter; alle boten komen samen naar een punt. Bij de boei is het altijd druk.”

Rookie bij de boei

We pikken de wedstrijd van ons beginnende wedstrijdteam op Rookie weer op. “We halen hem!,” roept Nynke als ze over haar uitgestoken arm naar de boei kijkt. Schipper Jan neemt liever het zekere voor het onzekere en wil nog iets verder doorvaren. Maar dan komt tegenstander Weerloos in beeld. Deze boot vaart over bakboord en kan de boei al bezeilen. Jan moet nu kiezen of hij achterlangs zal gaan of niet. Overstag! Rookie kiest voor de aanval en klapt onder Weerloos. Samen varen ze op de boei af. “Hebben wij recht op ruimte?” vraagt Henk. “Dan moeten we wel boord-aan-boord liggen in de zone,” antwoordt Nynke parmantig. Ze heeft het reglement er vanmorgen nog op nageslagen. De boeg van Rookie komt tot halverwege de romp van Weerloos; al wílde Jan uitwijken, het zou niet eens meer kunnen. Toch maakt Weerloos het nog even spannend door recht op de boei af te zeilen.
“Ruimtûh!” roept Jan.  houdt ramkoers en blijft recht op de boei af varen. Pas als Jan nog een keer om ruimte roept, loeft de tegenstander wat op. “Zo is het wel genoeg toch?” klinkt het van de andere boot. Het blijkt een pesterijtje.

Afvallen!

Vlak voor het ronden van de boei merkt Jan dat de spinaker nog niet is klaargemaakt. Henk duikt de kajuit in om de zeilzak te pakken. De andere zeilers komen snel uit de reling. Rookie glijdt langs de boei maar als Jan vervolgens wil afvallen, gaat de boot rechtdoor. Terwijl de fok al gevierd is, staat het grootzeil nog strak – Henk is immers de zeilzak aan het pakken. Achter de boot vormen zich draaikolken door het roer dat bijna dwars achter de boot staat. “Hee, vallen!” klinkt het vanaf Weerloos. “Lukt niet!” kan Jan nog antwoorden. Pas als Nynke de grootschoot losgooit, komt het schip rechtop. Nu luistert de Dehler wel naar zijn roer, valt af en maakt meteen flink snelheid.

Plan maken

De Rookie-crew is zo in beslag genomen door het gevecht om ruimte, dat het van vooruitdenken niet meer is gekomen. Henk verlaat zijn post aan de grootschoot waardoor de boot uiteindelijk niet eens kán afvallen. Het is allemaal niet erg, maar je kunt het wel voorkomen door vooraf een plan te maken. In de praktijk betekent ‘een plan maken’ dat de schipper met een of twee zeilers bespreekt hoe de manoeuvre het best kan worden uitgevoerd om dit vervolgens aan alle zeilers te laten weten in een korte instructie.
Annemieke Bes: “Vooral in mijn olympische campagnes heb ik geleerd hoe belangrijk het is om telkens een plan te maken en dat ook uit te voeren. Alleen dan konden we winnen. Maar het is niet alleen om te winnen: aan Rookie zie je dat je veel ellende kunt voorkomen. Soms pakt je plan verkeerd uit; dat kan ook. Vooral in het begin. Toch is dit de manier om beter te worden. Beter een fout plan goed ten uitvoer brengen dan een goed plan fout uitvoeren. Een plan maken en je er niet aan houden leidt tot verwarring, ruis en irritatie.”

Plan delen

De ronding van de bovenboei begint eigenlijk al in de laatste kwart van het rak. Tijdens je laatste slag naar de boei wil je het liefst over bakboord varen, zodat je niet hoeft uit te wijken. Dit is ook het moment dat de voordekker de spinaker gaat klaarmaken. Die heeft daar wat tijd voor nodig. En tenslotte wil je de kans dat je de boei overzeilt of dat je te laag uitkomt, zo klein mogelijk maken. Dus die laatste klap moet niet heel lang zijn.
Vlas: ”Het juist inschatten van die laatste slag in een kwestie van ervaring. Toch kun je beter te hoog uitkomen dan te laag. Haal je de boei net wel of net niet, dan moet je gaan prikken, wat veel snelheid kost. In het slechtste geval moet je twee keer extra overstag. Dat zijn twee zeer kostbare tacks die je liever zou vermijden.” Het bepalen van die laatste slag is dus onderdeel van je strategie.
Voor de aanpak van je ronding check je een aantal dingen: allereerst of het de juiste boei is, en dan of er een spreaderboei is waar je omheen moet of dat je meteen kunt afvallen. Voor de boei kijk je alvast naar het volgende rak. Waar ligt de eerstvolgende boei? Over welke boeg willen we spinakeren? Moeten we snel gijpen? Met de antwoorden op al deze vragen bepaal je je strategie voor het ronden van de boei.
Jan zou de volgende instructie kunnen geven: “Ik ga ruim voor de boei de laatste slag inzetten, over bakboord aanzeilen dus. Jelle, jij hebt dan genoeg tijd om de spi klaar te maken. Er zijn een paar andere boten bij de boei; laten we zien of we de binnenste boot kunnen zijn. Na de boei vallen we meteen af tot voor de wind. Als alles staat, wil ik kunnen gijpen maar eerst moet alles goed staan.” Dit kan misschien bazig en streng klinken, maar het geeft ook rust. Iedereen kan zich op zijn eigen taak richten.

Beter ronden

Ga je rond de boei, gebruik dan niet alleen het roer om de ton te ronden. Rookie kon niet afvallen omdat het grootzeil strak stond en de fok al was losgegooid. Was het andersom geweest – de fok aan houden en het grootzeil vieren – dan had de wind de neus van de boot al naar lij gedrukt. Ook gewicht aan loef helpt de boot om af te vallen. Bedenk dat elke roeruitslag remmend werkt.
Hoe dicht vaar je langs de boei? Zeilers in open boten zeggen dat ze zo dicht langs willen dat ze de ton kunnen aanraken. In het jachtzeilen is een marge van 2 meter soms al aan de krappe kant. In enkele gevallen heeft een boei een drijvend ankertouw waar je roer achter kan blijven hangen. Let daarop.
Een boei is een mooi punt om te controleren of er stroom staat (ook op het IJsselmeer kan het stromen!) en kijk ook altijd of andere boten de boei misschien raken. Het raken van de boei (regel 31) kan worden gecompenseerd door een enkel strafrondje te draaien (regel 44).

Wedstrijdbanen

Er zijn twee soorten wedstrijdbanen: de banen met een route langs allerlei verschillende boeien en de internationaal voorgeschreven standaardbanen. Op de meeste meren zijn wedstrijdboeien uitgelegd op vaste posities. Voor elke windrichting is een aparte baan bedacht waarbij de volgorde van de boeien zo is gekozen dat er zoveel mogelijk echte kruisrakken worden gevaren. Een banenkaart is onontbeerlijk. Oude rotten en lokale zeilers weten per boei precies hoe ze die aan moeten zeilen. De winterserie Goofies Race volgt bijvoorbeeld telkens een route over de Oosterschelde. Bij de Gevelingencup zeilt de toerklasse een lange baan en start de ORC in een standaardbaan.
De bekendste wedstrijdbaan is de oude olympische driehoeksbaan met de driehoek en de lus. Na het kruisrak volgen twee ruime rakken met in het midden een gijpboei. Het rondje erop wordt de gijpboei overgeslagen en is het pal voor de wind terug naar de onderboei (dit heet een ‘lus’). Toch is deze variant uit de gratie geraakt en wordt de driehoek niet veel meer gebruikt. De reden is dat steeds meer zeilers gingen afkruisen in het voordewindse rak. Vooral de boten met een genaker varen zulke scherpe hoeken dat een baan met een gijpton niet meer past. De twee ruime rakken beperken alleen maar strategische uitdagingen.
Van de olympische driehoeksbaan is alleen de lus overgebleven bij officiële wedstrijdbanen, in zeilersjargon de ‘upwind-downwind-baan’. Er zijn verschillende varianten. Zo wordt er soms een spreader-boei ingezet; na de bovenboei volgt eerst een kort halve winds rak, daarna koerst de vloot pas op de benedenboei af. Zo komen de boten die net rond de boei zijn gegaan, de kruisende schepen niet tegen. Duels met directe concurrenten zijn leuk, maar confrontaties met boten uit een ander rak leveren voor beide partijen niks op. Regelmatig wordt de onderton vervangen door twee boeien die een poortje vormen, de zogenaamde ‘gate’. Iedereen kan dan kiezen welke van de twee ondertonnen hij wil ronden. De tonnen liggen meestal ongeveer tien scheepslengtes uit elkaar.
Varen er meerdere klassen in een baan, dan kunnen de ‘innerloop-’ en ‘outerloopbanen’ worden ingezet. Deze bestaan uit twee lussen naast elkaar. De eerste klasse vaart na het kruisrak met halve wind naar de andere lus om daar een of meerdere rondjes te varen. Zij varen de outerloop, en maken ruimte voor de volgende klasse die de innerloop vaart en op de eerste lus heen en weer kan varen.
Beide banen hebben dezelfde finishlijn met een kort ruim rak vanaf de onderste gate van de linkerlus. Zo kan de ene klasse finishen terwijl de boten van de andere klasse het hele startgebied tot hun beschikking hebben.

Rookie bij de benedenboei

Rookie vaart met zes andere schepen onder spinaker naar de onderton. Er is een gate uitgezet. Het team moet kiezen welke van de twee boeien het gaat ronden. “Welke nemen we, links of rechts?” vraagt Nynke en ze geeft zelf het antwoord. “In het vorige kruisrak zaten we verkeerd aan de linkerkant van het rak, dus liever de bakboordton.” Jan is het met haar eens. Toch loeft hij voor de zekerheid iets op richting het midden van de gate. Dan is het tijd om de spinaker te strijken. “Eerst gijpen, dan strijken!” roept Jan. Jelle gaat naar het voordek. De manoeuvre vraagt meer tijd dan verwacht. Jan wil richting de boei sturen maar de bemanning is nog niet klaar voor de gijp. Als hij eindelijk de bocht kan maken en de giek overzwaait, ziet hij de drukte bij de boei. “Hee, niet ertussen! Geen ruimte,” klinkt het. Hij twijfelt. Toch de andere boei van de gate nemen? Daar is vrij water. Het is te laat. Nu opnieuw gijpen en omkeren zou te veel meters kosten. De boten die rond de boei willen, nemen elkaar de wind uit de zeilen. Jan wil op de boei af varen. Maar dit keer heeft Rookie geen recht op ruimte. De enige optie is om de kluwen heen. Jan moet het roer flink omgooien om achter de buitenste boot langs te gaan. Dan komt ook Rookie in de vuile wind. Heel langzaam krijgt de vloot weer snelheid. Als onderste boot heeft Rookie niet alleen minder hoogte, maar door de vuile wind komt ze ook niet op snelheid. Weerloos lag achter Rookie en komt iets later bij de boei. Daar kan ze aansluiten achter de binnenste boot. Er is nu voldoende ruimte om het merkteken netjes te ronden. Zo verdwijnt de opgebouwde voorsprong van Rookie weer als sneeuw voor de zon en moet het team opnieuw proberen om Weerloos in te halen.

Flexibel

Bes: “Laat ik met iets positiefs beginnen: ze hadden een plan en hebben dat uitgevoerd. Op zich goed. Alleen in deze situatie moet je juist flexibel zijn. Jan overwoog om de andere boei van de gate te nemen. Hij bedacht het alleen net te laat. Als hij over bakboord was doorgevaren en netjes was opgeloefd rond de boei, snelheid had gemaakt en overstag was gegaan om toch de goede kant uit te varen… dat had ze waarschijnlijk veel meer opgeleverd.”

Remmen

Vlas zeilde naast jachten ook meerdere seizoenen als tacticus in het bloedfanatieke SKS Skûtsjesilen. “Bij tragere schepen moet je honderden meters voor de boei de situatie al lezen om je keuze te bepalen. Als je eenmaal bij de boei bent, kun je geen kant meer op. Soms is het lonend om te remmen. Op de skûtsjes ging er regelmatig een lijn met een puts eraan overboord. Een autoband remt ook goed,” vertelt de zeiler grijnzend. “Als Rookie even had afgeremd – niet met een puts
hoor, maar bijvoorbeeld door een extra slinger te maken – dan hadden ze misschien ook binnendoor langs de boei kunnen varen.”

Ruim ronden

Een belangrijk uitgangspunt bij het ronden van een benedenboei is dat je een goede start hebt van het kruisrak dat na de boei begint. Het levert veel voordeel op om al aan de wind zeilend dicht langs de boei te gaan. Daarvoor moet je de boei ruim aanzeilen. Het draaien en oploeven gebeurt niet naast de boei maar voor de ronding. Door die ronding minder hoekig te maken blijft het schip op snelheid. Bovendien geeft het de trimmers de tijd om de schoten binnen te halen; vooral de grootschoottrimmer moet flink wat meters schoot binnenklauwen. Trim de zeilen rustig af, synchroon met het draaien van de boot. Zet de fok pas strak als de boot echt op snelheid is.
Als je niet kort na de boei overstag hoeft, kan de voordekker ook na de boei zijn opruimwerk doen. Als de spinaker geen wind meer vangt, kan het doek ook tijdens het begin van het kruisrak in het voorluik worden gepropt. Hetzelfde geldt voor de spinakerboom. Voorwaarde is natuurlijk wel dat de andere zeilers zich focussen op hoogte, snelheid, tactiek en strategie, in plaats van elke beweging van de voordekker te volgen. Zodra de voordekker klaar is, roept hij “Klaar voor overstag” – of “Clear to tack” als hij indruk wil maken.

Omslagfoto en foto’s: Klaas Wiersma
Tekst: Klaas Wiersma

Alles weten over wedstrijdzeilen, regels en soorten wedstrijden? In de Zeilen wedstrijdgids vertelt Klaas Wiersma je er alles over. Met tips van Annemieke Bes en Erik van Vuuren.

Tags: Last modified: 27 maart 2023
Sluiten