Het ritselt net als een zwierige zijden galajurk bij een Weense wals; bij de draai vult de gennaker zich met wind en gaat als het goed is onze Anna Caroline de goede kant op trekken. We zitten op een brede golftop en kijken de wereld uit. Langzaam glijden we van de achterkant van de reusachtige golf af en zakt de gennaker weer in. We stijgen op de volgende golf en de wind pakt het zeil weer. Bam! Met een klap die door de hele boot davert vult het zeil zich weer. We kijken elkaar aan, twijfelend. Na nog twee van die klappen zegt Wietze geïrriteerd: “leuk geprobeerd, maar laten we hem maar weer laten zakken. Op deze manier zijn we onze verstaging aan het slopen”. Zuchtend halen we alles weer weg, teleurgesteld dat het niet lukt om te zeilen. Mr. Perkins gaat weer brommend aan het werk om ons de Great Australian Bight over te duwen.
Zoeken naar een gaatje
Vier dagen geleden zijn we vertrokken voor misschien wel de meest spannende oversteek van dit jaar. De Great Australian Bight is een vaargebied dat maar weinig zeilboten aantrekt. De heersende wind en stroom komen uit het westen, dus als er al gezeild wordt, dan is dat van west naar oost. Van Perth naar Melbourne bijvoorbeeld. Maar wij willen naar het westen. Dat kan in de zuidelijke zomermaanden als het weer stabiel is. De hogedrukgebieden liggen dan wat noordelijker, zodat je op de bovenkant ervan oostelijke wind krijgt. Elke vier tot zeven dagen komt er een front door met harde zuidwestenwind. Binnen die periode moet je de sprong dus wagen.
In de afgelopen jaren hebben we alle informatie die we kon de vinden over deze overtocht verzameld. Uit alle brokjes hebben we een plan gemaakt. Er zijn namelijk nauwelijks ankerplekken langs de route. In het gaatje met oostenwind moet je dus zoveel mogelijk mijlen af zien te leggen tussen schuilplekken. De langste ‘sprong’ is ruim 500 mijl. Allereerst ga je omhoog langs de oostkant van de bocht. Je krijgt dan minder tegenstroom bij de oversteek en je zit beter ten opzichte van de kern van het hoog. Dan kies je je vaardoel aan de overkant, wacht op een gat en gaat ervoor.
Vriendelijke helpers
Met een dikke zuidwestenbries zeilen we in drie dagen van Adelaide naar Streaky Bay aan de noordoostkant van de Bight. Een enorme baai, die tamelijk ondiep is. In drie meter water gaat het anker erin. Tien minuten later is het alle hens aan dek, want het anker krabt. Waterplanten. Als alles geklaard is en Wietze de bakskist induikt voor ons nieuwste waterplantenanker, worden we opgeroepen. Ik sprint naar binnen en beantwoord de oproep. “Dit is SES South Australia. Welkom in Streaky Bay. De hougrond is niet goed hier, dus pik maar een meerboei van een vissersboot op. Ja, die gele daar”. Ik bedank de onzichtbare helper die ons kennelijk wel kan zien en sprint weer naar buiten.
Gezellige telefoongesprekken
Als we goed vast liggen in de harde wind, roep ik hem weer op. Trevlyn geeft z’n telefoonnummer en we praten een tijdje over het leven hier aan de rand van de uitgestrekte Nullarbor-woestijn. SES blijkt voor State Emergency Services te staan. “In zo’n dunbevolkt gebied met zulke extreme weersomstandigheden staan we hier voor elkaar klaar” zegt hij. Vrijwel alles gaat met vrijwilligers, tot de ambulance toe. De kortegolfzender is even belangrijk als satellietcommunicatie. Trevlyn blijkt later ons telefoonnummer aan nog wat andere lokale kenners doorgegeven te hebben, want we krijgen hulp en advies van allerlei leuke mensen. Het stomme is dat we door de harde wind niet naar de kant kunnen. Het blijft drie dagen lang bij gezellige telefoongesprekken. Zelfs de burgemeester van Ceduna, dat een baai verder op ligt, belt met extra informatie. We zijn er inmiddels achter dat elk jaar zo’n vijf jachten de westwaartse oversteek wagen. Dat verklaart de aandacht. Tussen de telefoongesprekken door houden we ons bezig met het wegjagen van aalscholvers die ons dek als handige tussenstop zien. Na elke landing produceren ze een verbijsterende hoeveelheid poep.
Buitenkansje
Na drie dagen lijkt er een mooi hogedrukgebied te komen. We kijken ernaar met Hank, een Australische Nederlander uit Albany die veel in dit gebied zeilt en boten helpt bij de oversteek. “Jongens, ik zie een gelukstreffer!” mailt hij. Vooralsnog zien wij een gat dat te kort is. “Kijk, dat is geen front, maar een trog. Dat is nog wel te doen. En meteen daarna pik je het volgende hoog weer op. Je hebt zeker een week oostenwind! Daarmee kun je meteen de 800 mijl naar Albany doen” meldt hij enthousiast. En verdomd, hij heeft gelijk. De trog gaat 20 knopen zuidenwind geven, dus dat wordt aan de wind bikkelen. Maar verder is het goed te doen met 15 knopen wind achterop. We gaan ervoor, zeker omdat we dan allerlei lastige, half beschutte ankerplekken over kunnen slaan.
De eerste drie dagen zeilen we er heerlijk vandoor. Het gaat niet hard in de lichte wind, maar elke dag laat de weersverwachting zien dat we nog wat speling hebben. De trog komt en brengt 12 uur lang veel meer wind dan de voorspelde 20 knopen. We zetten ons schrap; mijn gedachten gaan naar Mark Slats en de andere deelnemers aan de Golden Globe Race die hier in de zuidelijke oceaan zulk vreselijk slecht weer hebben gehad. Want de wind is hard, maar daar kun je mee werken. Het zijn de golven die het indrukwekkend maken. De voortdurende trein van depressies die verder naar het zuiden zit zorgt voor een hoge deining die nooit stopt. Dijken van water van vier of vijf meter hoog op een rustige dag. Daar komen de windgolven dan bovenop. Je moet er echt aan wennen.
Vermoeide kluiver
Met nog 300 mijl te gaan lijken we voorlopig geen wind meer te krijgen. Na het mislukte gennaker-experiment rollen we de kluiver weer uit. Net als Wietze de boom ophijst, zie ik iets geks. “Dat lijkt wel een scheurtje” roep ik naar voren. Het zit hoog, dus de verrekijker moet erbij komen om het te zien. “In het achterlijk zitten een paar kleine scheurtjes” zegt Wietze even later. Beduusd kijken we elkaar aan. Dit is een heel fijn zeil dat ons al meer dan 40.000 mijl voortgetrokken heeft. “Voorlopig hebben we toch geen wind, dus dan maar alleen het grootzeil” concludeert Wietze. We reven het driemaal om de klappen een beetje te verminderen. Met motor brommend onderdeks vorderen we gestaag richting Albany. Hank blijft enthousiast onze voortgang volgen; hij kijkt er naar uit om weer een boot veilig binnen te brengen. Wij zijn voor hem de derde dit jaar.
De dag erna zit ik te lezen in het aarzelende zonnetje. “Gewoon een boek lezen en motorzeilen in de zuidelijke oceaan” zeg ik tegen Wietze. “Dat had ik me wel wat anders voorgesteld, ik was er knap zenuwachtig voor”. Wietze reikt me een blikje fris aan en springt achter het stuurwiel met zijn beste ‘Bouwe Bekking in de Volvo Ocean Race’- imitatie: “ Life at the extreme”. “ Tuurlijk, schat” lach ik terug.
Great Australian Bight, Australië, maart 2019
Bekijk HIER de vorige columns
Tags: column Anna, Column Janneke Kuysters Last modified: 17 maart 2021