Reisverhalen

Column Anna: Pinguins met malaria

08:00

Column Anna
Uitklaren aan een terrastafel op de jachtclub

“Jammer dat er een weergat is” zegt commodore Conrad serieus. We knikken ook wat spijtig. “Maar je laat een weergat niet lopen aan deze kust” zegt barman Ryno. We schuiven de ingevulde formulieren naar Conrad. Die maakt er foto’s van met z’n telefoon en stuurt ze via Whatsapp naar de autoriteiten. “Geen gedoe met eindeloos kantoortjes aflopen, ik vind dit echt een verbetering” zeg ik blij. Conrad knikt: “Van mij mag dit ook zo blijven. Die procedures voor het in- en uitklaren in elke haven zijn zo omslachtig”. Tevreden stoppen we alles terug in de map, nemen afscheid en roeien de bijboot terug naar Anna Caroline. Op de vier andere buitenlandse boten is de vertrekdrukte ook volop losgebarsten.

Geen stroom

In het vroege ochtendlicht varen we tussen de pieren van East London door. We hebben genoten van ons verblijf daar, zeker omdat we wat autotochtjes in de omgeving hebben kunnen maken. De resten van het front met zuidwestenwind zijn nog voelbaar in de hoge deining. Zoals altijd, hijsen we het grootzeil met drie reven erin terwijl we nog in de beschutting van de havenpieren zijn. Deze strategie werkt goed, omdat het wat meer flexibiliteit geeft. Als er buiten te weinig wind staat, zorgt het puntje grootzeil ervoor dat we niet te hard rollen als we moeten motoren. Staat er zeilbare wind, dan hoeven we niet per sé in de wind te draaien om meer zeil bij te zetten.

Er staat minder dan een zuchtje wind, dus we leggen ons erbij neer dat het de eerste paar uur motoren gaat worden. “Wat gek, we zouden hier toch stroom mee moeten hebben?” zegt Wietze. We worstelen met een magere vijf knopen zuidwaarts. Ik pak de vaargids erbij en lees dat de bovenste laag van ongeveer vijf meter water door de harde zuidwestenwind de andere kant op gedreven wordt. Daaronder zit de Aghulhas stroom die met vier knopen naar het zuiden raast. We zuchten en stellen ons in op een langzame, maar gestage rit naar Port Elisabeth dat 140 mijl verderop ligt. Het wordt een gedenkwaardige dag: we zien enorme scholen dolfijnen én de langverwachte pinguïns.

Kruisen

Langzaam gaat het meer waaien uit het noordoosten en hebben we heerlijk de wind in de rug. Na een rustige nacht haal ik een weerkaartje op. “Hmmm, dat volgende frontje is er vanmiddag al, om ongeveer twaalf uur” wijs ik naar het scherm. Wietze knikt: “maar het is een kort front, toch?”. “Klopt, maar een uur of tien en er zit maximaal 20 knopen wind in”. We kijken elkaar aan en nemen snel een besluit: we slaan Port Elisabeth over. Het is een moeilijke haven: de jachtclub is opgeheven en de resterende steigers zijn kapot. Je kunt er eigenlijk alleen met heel rustig weer veilig afmeren. De ankerplekken in en rond de haven zijn wel beter, maar allemaal lagerwal als we nu stoppen met de oostenwind. We besluiten om door te gaan en het front op zee uit te zitten. De weermodellen hadden het deze keer goed en we krijgen precies rond lunchtijd de verwachte westenwind. In een oogwenk bouwt de zee zich weer op en terwijl we nog bezig zijn om de schoten aan te halen, zien we de snelheid teruglopen naar een magere twee knopen. “Kruisen” gromt Wietze. Door de golven is de hoek die we kunnen halen ten opzichte van de wind echt waardeloos. Uur na uur worstelen we door en schieten voor geen meter op. Een snelle blik op de kaart laat een baatje zien dat perfecte beschutting moet kunnen bieden: St. Francis Bay. “Doen?” wijst Wietze. Ik knik en zet een nieuw waypoint in de GPS. “Nog dertig mijl” zeg ik hoopvol.

Negen uur later zijn we er eindelijk. In het stikdonker scharrelen we zo ver mogelijk naar binnen en laten het anker vallen met een zucht van verlichting. “Twintig knopen?” zegt Wietze schamper. We drinken een kop thee en vallen doodmoe in bed.

Column Anna

Natuurzwembad in de rotsen bij Mosselbaai

Mosselbaai

De volgende ochtend hoost het van de regen en staat de wind nog steeds tegen. Nog maar een pot thee. En ja hoor, tegen twaalf uur klaart het op en draait de wind. Juichend rossen we het anker eruit en gaan weer op pad. Mosselbaai ligt een kleine 150 mijl verderop, precies de afstand die we kunnen halen in het gaatje met oostenwind.

Column Anna

In Mosselbaai liggen we aan een betonnen kade

En 26 uur later varen we in de stralende zon het kommetje van Mosselbaai binnen. Een visserij haven met visafslag, visfabriek en talloze zeeleeuwen die dat als een soort ‘take-out’ gebruiken. Er is een piepkleine jachtensteiger, maar die ligt vol met boten van lokale zeilers. We knopen vast aan een betonnen kade met enorme tractorbanden. “Hoeveel getijdeverschil?” vraagt Wietze. “Twee meter”. Hij kijkt een beetje zuur terwijl hij alle stootwillen en wrijfplanken die we hebben in stelling brengt om de boot te beschermen. Even snel rekenen leert dat we elke drie uur de lijnen bij moeten stellen. Tijd genoeg dus om flink rond te kijken in Mosselbaai, een schattig vakantiedorpje aan een mooie natuurlijke baai.

Portugezen

De wind blijft gestaag in het westen zitten en dat is helemaal niet erg. We wandelen naar hartenlust over steile kliffen en tussen prachtige bloemen. De azuurblauwe zee gooit wit schuim tegen rode rotsen. Het museum vertelt het verhaal van de zeevarenden die hier al in de 16e en 17e eeuw kwamen. Eerst de Portugezen die de weg naar India en de Specerij-eilanden zochten. In hun kielzog kwamen de Nederlanders en later de Britten. Allemaal hadden ze behoefte aan communicatie. Daarom was er in Mosselbaai een ‘postkantoorboom’. Onder een boom lag een metalen pot. Zeevarenden deden daar brieven in, die meegenomen werden door passerende schepen.

Ondanks de beperkingen door het corona-virus, zien we veel Zuid-Afrikanen onbezorgd vakantievieren op het strand of op bomvolle campings. De restaurants puilen uit en de ondernemers van allerlei water attracties doen goede zaken.

Malaria

Column Anna

Pinguins worden goed verzorgd in het opvangcentrum

In Mosselbaai is een opvangcentrum voor zieke pinguïns en andere zeevogels. We blijken van harte welkom te zijn om een kijkje te nemen. Shimoné, de coördinator, praat honderduit terwijl ze geroutineerd vissen in de snavel van pinguïns steekt. “De Zuid Afrikaanse pinguïn populatie staat onder druk” legt ze uit. “Elke vogel telt, dus we zijn blij met onze vrijwilligers die zieke dieren van het strand halen en naar ons brengen. Meestal zijn het pinguïns of Jan-van-genten.” Ze vangen er tientallen per jaar op. “Het succespercentage is 90%” legt ze uit. “De meeste vogels kunnen we weer in het wild loslaten als ze genezen zijn”. We zien bijtwonden van zeehonden, wonden door plastic waar de pinguïns in verstrikt raken, maar ook pinguïns waar op het oog niks mee aan de hand is. “Kijk” zegt Shimoné terwijl ze iets op het kopje van een pinguïn smeert. “Dit is simpele antimuggencrème. De meeste pinguïns die te lang op het strand zijn, krijgen malaria. Het is een variant die mensen niet kunnen krijgen, maar pinguïns worden er heel ziek van”. We zijn stomverbaasd.

We nemen hartelijk afscheid en lopen terug naar de haven. De zon schijnt, het is een prachtige dag. “Voel je dat?” zegt Wietze. Ik knik. Een heel aarzelend zuchtje wind uit het oosten. “Morgen vroeg op pad” zegt Wietze opgetogen. Mijn hart springt op: nog 250 mijl te gaan tot Kaapstad. Zal het in één keer lukken?

Mosselbaai, Zuid-Afrika, januari 2021

 

Bekijk HIER de vorige columns

Tags: , Last modified: 17 maart 2021
Sluiten