Reisverhalen

Column Anna: termietentest

08:01

Column Anna
Arnold vertrekt met onze vuilnis en in beslag genomen groente

Vraag een willekeurige wereldzeiler in de Stille Zuidzee naar informatie over het inklaren in Australië en je krijgt heel wat te horen. De teneur is over het algemeen negatief: veel gedoe met formulieren en visa, nog meer gedoe met het voldoen aan de strikte eisen voor ‘biosecurity’. Australië is een groot eiland en ze maken daar handig gebruik van. Allereerst om hun grenzen potdicht te houden voor iedereen die ze niet binnen willen hebben. En daarnaast om alle ongewenste beestjes buiten te houden. Dat doen ze om hun landbouwsector te beschermen. Ook kunnen (per ongeluk) binnengebrachte plantjes, zaden, beestjes en bacteriën een enorme plaag gaan vormen. De eisen zijn dus strikt. Als iedereen nou maar gewoon met een vliegtuig aankomt is er niks aan de hand. Dat is makkelijk te controleren. Maar ja, dan zijn er ook van die figuren zoals wij die met een boot aankomen. Dat is lastig, hoor je in alle verhalen.

Meestal nemen we die verhalen met een korreltje zout. Met een goede voorbereiding en een vriendelijke glimlach kom je vaak al heel ver, is onze ervaring. Maar voor Australië maakten we ons wel een beetje zorgen. Het begon al met de visa. Je kunt online een gratis driemaands visum aanvragen. Als je je netjes gedraagt, is dat eventueel te verlengen. Voor ons werkte dat niet, omdat we sowieso langere visa nodig hadden. Je kunt dat ook online regelen: eerst een spectaculair lange vragenlijst invullen. Ik krijg altijd de slappe lach van vragen als: ‘bent u een terrorist?’ ‘heeft u genocide begaan?’. Wie vult daar nu ooit ‘ja’ op in? Vervolgens 140 Australische dollars overmaken (€ 90,-) per persoon. En dan wachten. Binnen een week hadden we de visa te pakken. Dat was een opsteker.

Je komt het land binnen in een officiële inklaarhaven. We konden kiezen uit Bundaberg, Brisbane of Coffs Harbour. Alle drie met voor- en nadelen. Toen we in Nouméa waren, hebben we onder Australiërs rondgevraagd naar de beste haven met de vriendelijkste officieren. Tot onze verrassing kwam er een nieuwe haven naar voren: Southport, net onder Brisbane. “Ze zijn daar lui” was de aanbeveling. De vriendelijke Australische medezeilers hadden ook allerlei advies: “Ga niks verstoppen, dat hebben ze zo door. Gewoon afgeven als je nog groente over hebt. Alles aangeven, meestal mag er meer dan je denkt. Zorg dat alle houten oppervlaktes goed zichtbaar zijn. Kastjes opendoen, zodat ze meteen alles kunnen zien”.

Poetsen en slepen

In het vroege ochtendlicht varen we Southport binnen en maken vast aan de quarantaine steiger. Normaal gaan we dan

Column Anna

In de vroege ochtend hijsen we de quarantainevlag

even zitten met een kopje thee om onze omgeving in ons op te nemen. Nu niet. Wietze gaat de boot afspuiten aan de buitenkant. Ik raas als een poetstornado door het interieur. Samen slepen we alles dat op het puntbed voorin ligt naar buiten. Het dek ziet er uit als een uitdragerij, maar dat is kennelijk de bedoeling. Snel schone kleren aan, kam door ons haar en natte lap over ons gezicht. Klaar.

Column Anna

Onwennig op een zeilboot

En prompt staan er twee officieren bij de boot. Douane en immigratie. Waarom dat soort mensen in een gevechtspak met enorme militaire laarzen eronder rondlopen is me een raadsel. Ze klimmen aan boord en bestoken ons met vragen. Medicijnen? Natuurlijk hebben we in onze boordapotheek wat heftigers zitten dan een paar aspirientjes. Maar dat vertellen we liever niet. Wietze trekt het kastje in de badkamer open en wijst op vier glimmend witte plastic bakken waar zo’n fris rood kruis op staat. Ook nu weer blijkt dat de presentatie veel uitmaakt. “Ah, goed en veilig opgeborgen” constateert de officier. Klaar. Dan de vraag over wapens. We noemen het seinpistool. Ook nu trekt Wietze weer aan het langste eind. Het zit keurig opgeborgen in onze ‘grabbag’. Apart verpakt, net als de munitie. Ik vraag of ze wel eens wapens aan boord van jachten vinden. “Ja hoor, mensen hebben een geweer voor als er iemand over boord gaat” is het vriendelijke antwoord. Hij ziet mijn verbazing en legt uit: “Om haaien af te schieten die op de MOB af komen”. Ik sta paf. In rap tempo moeten we wat formulieren invullen en klaar is Kees. “Welcome in Australia!” en we krijgen een hand. Daarna krijgen we een emailadres: elke keer als we de boot verplaatsen moeten we dat doorgeven.

Jip en Janneke

Column Anna

Het dek ligt vol

De volgende die aan boord stapt is de gevreesde Biosecurity inspecteur. We hadden hem een half uur geleden al gezien toen hij zeer secuur de buitenkant van de boot bekeek. Hij geeft ons een hand en stelt zich voor: “Arnold”. Als ik mijn naam noem, glimlacht hij: “Jip en Janneke”. Mijn mond valt open. Het blijkt dat hij een Nederlandse vader heeft. Het ijs is meteen gebroken. Eenmaal binnen, pakt hij kordaat een zaklamp en begint in de openstaande kastjes te schijnen. Wietze moet het tapijt oprollen en de vloerplanken optillen, waarna het scheepsvlak minutieus bestudeerd wordt. Met ingehouden adem doen we wat hij zegt. Mijn schelpencollectie wordt bekeken en komt door de test. De kiemzaden sneuvelen en gaan in een enorme zak, samen met het afval van de oversteek. Dan is de koelkast aan de beurt. Ik heb me al neergelegd bij het verlies van wat wortels, aardappels en uien. Maar dat het spek en de salami ook de zak in gaan, is een tegenvaller. Wietze’s gezicht betrekt. Het is zijn lievelingssalami. Hij grijpt het uit de zak en vraagt: “kan ik het nog opeten?”  Arnold lacht en stemt toe. “Ook een plakje?” Ja hoor. Met bolle wangen staan Wietze en Arnold twee ons salami weg te smikkelen. Ik krijg van de zenuwen geen hap door mijn keel.

Arnold vult formulieren in en knikt geruststellend. “We zijn altijd op zoek naar de West Indian drywood termite” legt hij uit. Dat is een heel gevaarlijke knager die de houtindustrie hier grote schade toe kan brengen als hij het land in komt. Met name jachten die in de Stille Zuidzee geweest zijn, kunnen die termiet kennelijk ongemerkt aan boord hebben. Maar wij niet, gelukkig. Arnold is tevreden en schrijft een schappelijke rekening uit. Je moet voor de inspectie betalen in stappen van 15 minuten. Door onze kordate voorbereiding hebben we de schade weten te beperken tot 310 dollar (€ 200,-). Al snel stapt hij met zijn enorme zak van boord. Wietze en ik geven elkaar een zoen. We zijn binnen. Nu we geen milieurisico meer zijn, wijst de jachtclub ons een prachtplek toe. We slepen alle zooi weer naar binnen, gaan verhalen en halen opgelucht adem. Als we eindelijk aan ons kopje thee zitten, zegt Wietze: “eigenlijk viel het wel mee hè?” Ik knik.

Douane selfie

De volgende dag wordt er al vroeg op het dek geklopt. Ik kijk op en zie uniformen. “O nee, er zal toch niks mis zijn?” zeg ik zachtjes tegen Wietze. Met een vriendelijke grijns stap ik naar buiten. Deze twee officieren zijn speciaal vanaf het vliegveld naar ons toegestuurd om een foutje op een formulier handmatig te corrigeren. Het is een wat klungelig optreden, waarbij veel gebeld moet worden met hun baas. Als ze aan boord stappen, gaat dat ook niet bepaald soepel. Uiteindelijk geeft de oudste van de twee het ruiterlijk toe: “We zijn nog nooit op een jacht geweest. Het voelt als een soort vakantie om hier te zitten. Dit is veel leuker dan een vliegtuiglading toeristen verwerken”.  We lachen vrolijk met ze mee. En ja hoor, even later komt er een telefoon tevoorschijn. Of ze een selfie met ons mogen maken. Ik geloof niet dat we ooit breder gelachen hebben dan op die foto.

Southport, Australië, september 2018

Bekijk hier de vorige column

Tags: , Last modified: 17 maart 2021
Sluiten