“Nee. Nog een keer” Wietzes gezicht staat op onweer en ik probeer zo meelevend mogelijk te reageren. “Wat een rotgaatje zeg” roep ik dus maar. We slaan vooruit en maken een bocht. De motor gaat weer in z’n achteruit en we gaan voor de tweede keer proberen om de box in te komen. Wietze is een soort tovenaar wat manoeuvreren betreft: onze Anna Caroline heeft met haar lange kiel een geheel eigen wil wanneer het op achteruitvaren aan komt. Maar hij weet het altijd tot een goed einde te brengen. Stiekem ben ik steeds erg trots op hem wanneer we weer een keer in een piepklein plekje met wind en stroom erbij prachtig afgemeerd komen te liggen. Maar vandaag lukt het niet in één keer. Dit is de raarste jachthaven waar we ooit geweest zijn. Elke box heeft aan weerszijden steigers en die zijn zo smal mogelijk aangelegd. Onze Anna Caroline is 44 voet bij 13 voet. Dat is niet heel erg breed voor een zeilboot. De box is echter 45 voet bij maar 15 voet. Dertig centimeter ruimte voor een uitglijder naar links of naar rechts. Je moet er dus in één keer recht in schuiven. “Ja, nu gaat-ie goed” roep ik nog maar eens extra stimulerend. Want we liggen nu recht voor het gat en hebben even geen zuchtje wind. Wietze tuurt ingespannen en met klapjes gas zaken we er langzaam in.
De overburen stappen van hun boot en komen helpen. Ik heb ons hele arsenaal aan aanmeerlijnen aan dek liggen en stootwillen rondom opgehangen. Zelfs aan de spiegel. “Het lijkt wel een botsauto” denk ik nog. “Welke kant eerst?” roep ik naar Wietze. “Kies maar” grijnst hij terug, blij en opgelucht. Buurman roept: “Hi I’m Keith. Just throw a line”. En dan gaat de eerste van acht lijnen over. Twee voorlijnen, vier springen en twee achterlijnen. Amerikanen en Canadezen beleggen hun aanmeerlijnen op de kant. Daar kan ik met mijn hoofd niet bij, het is toch veel simpeler om ze terug te halen en te beleggen op de boot? “Ja, leg daar maar vast” roep ik toch terug, allang blij met de hulp. We bedanken ze hartelijk en gaan vervolgens ‘finetunen’ met de aanmeerlijnen. Het nut van de smalle box is meteen duidelijk: we kunnen Anna Caroline volledig vrij van de kant leggen in een spinnenweb van lijnen. Als alles goed ligt, kijken we om ons heen. Wietze geeft me een kus en zielsgelukkig kijken we elkaar aan. “Wat hebben we veel meegemaakt sinds we uit Chili vertrokken in januari. En wat hebben we een mazzel gehad” probeer ik het gevoel samen te vatten. Net als hij zijn armen om me heen wil slaan, staat een andere bootbuurman al achter ons. Klaar om zich voor te stellen.
“Hi, I’m Gordon. Are you guys staying here?” Meteen staan we midden in een mijnenveld. “Eh, we are fulltime cruisers. A kind of long term transients” doe ik vaag. Gelukkig vraagt hij niet verder. Terwijl het gesprek verder kabbelt, denk ik terug aan het gedoe dat we gehad hebben om een plekje in de baai van San Francisco te bemachtigen. Het begon drie maanden geleden. Wij hadden nog het naïeve idee dat we, als we eenmaal hier waren, wel rond zouden gaan shoppen voor een plek. Al in Alaska werden we snel uit de droom geholpen door medezeilers. “Nu gaan regelen!” was het advies. Op een dag dat we verwaaid lagen, gingen we dus maar eens aan de slag. Met een havengids en de kaart op tafel maken we een lijst van plaatsen waar we graag willen liggen. In en rond de stad San Francisco is op zich het leukste, maar daar is het in de winter nat en relatief koud. Aan de oostzijde van de baai is het droger en zijn de prijzen lager. De voorsteden hebben ook goede faciliteiten, dus daar gingen we voor.
Opgewekt bel ik de eerste haven en vraag of ze een plekje voor een paar maanden hebben. “Woont u aan boord?” is de wedervraag. “Ja” zeg ik met mijn stomme kop. “Mevrouw, dan kunnen we u op de wachtlijst zetten. Over ongeveer vijf jaar bent u dan aan de beurt”. Ik val uit mijn stoel. Voordat ik verder als een olifant door de porseleinkast dans, neem ik contact op met een jachtmakelaar in San Francisco. Allison ligt plat van het lachen als ik haar van mijn eerste ervaring met een jachthaven vertel. “Iedereen wil hier op een boot wonen” zegt ze. “De minderheid omdat ze dat fijn vinden en vaak willen varen. De meerderheid doet het omdat het stukken goedkoper is dan het huren van een huis. Die mensen hebben eigenlijk niets met boten”. Ze legt verder uit dat er dus in de afgelopen jaren een enorme wildgroei ontstaan is van jachthavens die eigenlijk meer stadswijkjes werden dan iets met watersport te maken hadden. Vaak werden het verloederde plekken waar mensen op nog nauwelijks drijvende bootjes woonden. “Dus nu is er een gemeentelijke wet die stelt dat maar 10% van de boten bewoond mag zijn. De jachthavens zijn schoongeveegd en hebben het voor het uitkiezen wat betreft nieuwe ligplaatshouders”. Dat verklaart de wachtlijsten. “Gebruik dus nooit het L-woord” adviseert Allison. “Maar als ‘liveaboard’ niet kan, hoe moet ik dan uitleggen wat wij doen? Ik ga er niet om liegen en het risico lopen dat we uit een haven gegooid worden”. “Oh, jullie zijn ‘full-time cruisers’ of ‘long term transients’” lacht ze. Fijn. Met dit nieuwe jargon gewapend gaan we verder bellen. Elke jachthaven die we bellen doet moeilijk, maar wil uiteindelijk wel een aanvraagformulier sturen. Bij één jachthaven moeten we honderd dollar betalen voordat ze überhaupt naar het ingevulde formulier willen kijken. Die laten we maar zitten.
Gelukkig houdt de regen aan, want we zijn een dag druk met het invullen van de aanvraagformulieren. Wat een gekkigheid. Ze willen foto’s van de boot en van ons zien, verzekeringspapieren, inspectierapport en eigendomspapieren. Dat is nog redelijk te begrijpen. Maar ook referenties van vorige jachthavens waar we gelegen hebben en alle details over ons verblijf daar. Werkgevers, of we een huur- of eigen woning hebben, waar die is en sinds wanneer. Toestemming om een ‘background check’ te doen moet standaard verleend worden. Anders nemen ze het formulier niet eens in behandeling. We maken er een sport van om alles zo aantrekkelijk mogelijk te beschrijven. Als alles op de bus is, trek ik een fles wijn open.
In de dagen erna begint de Operatie Nabellen. Stapje voor stapje breken we door het beton van de weigeringen heen. Vooral het feit dat we maar een beperkte tijd in de VS mogen blijven en dat daar al een flink deel van opgebruikt is, werkt in ons voordeel. We hebben bewijs dat we niet blijven plakken en daadwerkelijke passanten zijn. En dan rolt het verlossende berichtje in onze inbox: Emery Cove heeft plek voor ons. Hele schappelijke prijs en prima faciliteiten. Deze jachthaven was onze eerste keuze, omdat het mooi aansluit op het openbaar vervoer. Met een gerust hart gooi ik alle formulieren en lijstjes weg. Het duurt nog maanden, maar we weten dat we ergens terecht kunnen.
En nu zijn we er. De ‘liveaboards’ van de G-steiger zijn er als de kippen bij om deze nieuwe bewoners welkom te heten. De eerste twee uur na aankomst schudden we handen en worden overladen met uitnodigingen om bij iedereen aan boord te komen eten of drinken. Een kluitje mensen op de steiger. Gemoedelijke grappen vliegen over en weer. We dansen om het jargon heen, bang dat we scheve ogen creëren door als nieuwe ‘liveaboards’ gezien te worden. Ik merk langzaamaan dat iedereen wel aanvoelt hoe voorzichtig we zijn. Met twinkelende ogen vraagt Gordon dus nog een keer: “are you liveaboards?” Over mijn tong struikelend zeg ik: “oh no, we are full-time transients”. Bulderend van het lachen mept hij me op mijn schouder. “Don’t worry. Welcome on G-dock”.
Emeryville, San Francisco Bay, Verenigde Staten, oktober 2016
Tags: column Anna, Column Janneke Kuysters Last modified: 17 maart 2021