“Néé!” brult Wietze en gooit de gashendel in neutraal. Ik schrik op uit de pilot en hoor ineens een diepe ademhaling naast de boot. Een walvis! Wietze zag het gelukkig op tijd en haalde de snelheid uit de boot. Vijf meter voor ons duikt het enorme beest onder en komt een tel later aan de andere kant weer naar boven. Een hoop geblaas, gespetter en gewapper met vinnen en staarten. “That’s one very pissed off whale” zegt Wietze alsof hij een natuurfilm van commentaar voorziet. We kunnen er opgelucht om lachen.
Met nabonkend hart leggen we de laatste mijlen af naar de Abrolhos Archipel voor de kust van Brazilië. Het is een gebied dat bestaat uit enorme riffen met vijf eilandjes die daar bovenuit steken. Het is in z’n geheel een natuurgebied. Op het hoofdeiland staat een vuurtoren en is een kleine marinebasis. Van de overige eilanden is er maar één bezoekbaar. En dan nog met een gids. Je moet van te voren allerlei papierwerk regelen om er überhaupt te mogen komen. En dat hebben we dus niet gedaan. De kans dat we er veilig kunnen ankeren is zó klein dat het ons de moeite niet waard leek.
Maar het weer houdt zich koest, de laatste mijlen voor aankomst motorzeilen we zelfs. Zo kunnen we nog nét voor het donker een goede ankerplek uitzoeken. En die vinden we: in een hoefijzervormig baaitje tussen riffen en twee eilandjes. Perfect. Helemaal opgetogen kijken we in het laatste licht van de ondergaande zon naar onze omgeving. Een droomplek.
Kennelijk worden we in de gaten gehouden, want als we de volgende ochtend in de kuip gaan zitten voor ons ontbijt, worden we meteen opgeroepen. De parkwachter en de vuurtorenwachter zijn in ons geïnteresseerd. Na een Babylonische spraakverwarring via de VHF besluit de parkwachter maar in zijn bootje te stappen en naar ons toe te komen. Het blijkt een hele aardige jongen te zijn die hier de tijd van zijn leven heeft. Ze houden toezicht, maar voeren ook allerlei monitorings-taken uit. Hij rekent met ons het ankergeld en de permit voor het bezoeken van het vogeleiland af. Slechts 35 euro lichter mogen we bij hem in het bootje en varen we naar Isla Siriba.
Als we op het piepkleine strandje staan, spring ik bijna terug in de boot. Een knots van een vogel zit op een nest. Twee meter van me vandaan! Onze gids vertelt rustig dat ze niets te vrezen hebben van mensen en dat dus ook niet doen. Zolang we maar een meter afstand houden, is het goed. De toon is gezet: we lopen heel rustig het eiland rond en vergapen ons aan prachtige vogels. Al dan niet op een nest. Ze kijken net zo nieuwsgierig naar ons als wij naar hen. Ik kan mijn geluk niet op. Wat een prachtige plek en wat een ontzettende mazzel dat we hier kunnen zijn!
Na een uurtje op het eiland nemen we afscheid van onze gids. Aan boord kakelen we elkaar de oren van het hoofd over alles wat we gezien hebben. “En wat gaan we nou vanmiddag doen?” plaagt Wietze me. De fregatvogels voeren boven ons hoofd een prachtig ballet uit, dus vooralsnog liggen we op onze ruggen op het dek om ernaar te kijken. En dan ineens: geblaas! We zitten rechtop en kijken ons baaitje rond. Een paar bultruggen heeft besloten dat het een goed plan is om in ons baaitje te fourageren. Op nog geen vijftig meter van de boot gaan ze in alle rust hun gang. Opgetogen kijken we toe. Ik heb de tranen in m’n ogen. Zó mooi. “Ach meissie” doet Wietze een Amsterdams accent na “je eigenste Galapagossie”. Na een uur vertrekken ze weer. Wij kijken weer om ons heen en zien dat het in de verte weer dichttrekt. We kijken het nog eventjes aan, maar besluiten kort voor zonsondergang te vertrekken. Ons baaitje werd steeds meer een nare klotsbak.
Tijdens mijn wacht weer op zee hoor ik de walvissen een paar keer redelijk dichtbij ademen. In het donker kun je niet zien waar ze zijn, dus ik duim alleen maar dat ze een beetje oppassen. Door de stalen romp horen we ze ‘zingen’. De volgende dag krijgen we het gevoel dat we uitgezwaaid worden. Een paar uur lang zien we rond om ons een spektakel van jewelste. Sommigen walvissen komen compleet uit het water gesprongen! Enorme fonteinen van opspattend water. Anderen steken vinnen of staarten omhoog. We weten niet waar we moeten kijken om het allemaal te zien. Als de show voorbij is, kijken we elkaar aan en zeggen tevreden: “ons eigenste Galapagossie”. Met een dikke grijns op mijn gezicht ga ik iets te drinken inschenken.
Abrolhos Archipel, Bahia, Brazilie, juli 2014
Tekst en foto’s: Wietze van der Laan en Janneke Kuysters
Tags: column Anna, Column Janneke Kuysters Last modified: 17 maart 2021
whow wat gaaf zeg lijkt mij echt super fantastisch om de mooie beesten in het echt te zien in hun veilige omgeving.
Lees jullie verhalen met groot plezier zit woensdag altijd te wachten op een nieuw verhaal.
groet
Roderick