Reisverhalen

Column Anna: Bezoek

16:15

 “Ik heb een verrassing voor je” zegt Wietze raadselachtig als ik de wacht overneem. Nieuwsgierig klim ik naar buiten en ga rustig in de kuip zitten. Mijn lijf schreeuwt nog “terug naar bed!” maar  ik probeer in het donker zo snel mogelijk bij mijn positieven te komen. Verrassing? Ik zie niks. Tijdens zo’n overtocht probeer je zo alert mogelijk te zijn op dingen die stuk gaan of die niet goed werken. Ik verwacht al half dat Wietze’s opmerking cynisch bedoeld is: een verrassing in de zin van een ongewenst probleem. Maar daarvoor is hij te luchtig en verwachtingsvol. Maar wat is het?

Terwijl hij binnen al zijn zeilpak uittrekt om lekker het warme bed in te duiken, probeer ik met mijn ogen het donker te doorboren en de verrassing te zien. Een tel later schrik ik me lam: er beweegt iets. Vlakbij mijn gezicht. Voorzichtig tuur ik er naar. Weer een beweging. En dan zie ik het: een vogel. Er is een flink soort stern op onze buiskap neergestreken. Het houten handvat zit kennelijk lekker, dus daar zit-ie. Ons favoriete nachtwachtplekje is op de kuiprand met één schouder tegen de buiskap aan. Met m’n gezicht zit ik nog geen halve meter van de vogel vandaan. Dat schijnt hem niet te deren.

“Heb je hem gezien?” vraagt Wietze met één been in bed. “Ja!” roep ik opgetogen. Wietze vertelt dat hij er al uren zit, meewiegend op de bewegingen van de boot. Heel gezellig. Dat gezellige zie ik nu nog niet. Naarmate mijn nachtzicht beter wordt, begin ik meer details van de vogel te zien. Hij is prachtig. En onverstoorbaar. Een onverwachte klapper van het zeil deert hem niet. Als ik een klein zaklampje aanknip om even op mijn horloge te kijken, is hij minder enthousiast. Pinnig vliegt hij op en maakt een rondje rond de boot. Even later is hij weer terug op zijn ‘stokje’.

Vermoedelijk blijft hij lang, dus ik besluit om hem maar wat meer te vertellen over de plek waar hij terecht gekomen is. Ik stel Wietze en mezelf voor, vertel over de boot en onze plannen. Het is een rustige nacht, de boot heupwiegt zichzelf naar de Canarische Eilanden. Deze mijmerige uren vullen zich snel met zacht geklets tegen de vogel. Hij blijft onverstoorbaar, dus ik klets gezellig verder. Voordat ik het weet, is mijn wacht voorbij.

“Is hij er nog?” is het eerste dat Wietze vraagt als ik hem wakker maak. “Ja, en het is inderdaad gezellig” antwoord ik. Volgens mij heeft het arme beest van Wietze ook al het nodige aan geklets te verduren gehad. Als het een paar uur later weer mijn beurt is, ben ik blij dat onze gevederde vriend er nog steeds is. We besluiten om tijdens het ontbijt na te denken over een naam voor ons nieuwe bemanningslid.

Nadat Wietze weer onder de wol is gekropen, vraag ik onze vogel vriendelijk om niet dood te gaan. Dat brengt ongeluk, een dode vogel aan boord. Ik meen een begrijpende blik in zijn oogjes te zien. Nog geen half uur later steekt de zon haar eerste stralen alvast over de horizon: een nieuwe dag is in aantocht. Dat lijkt onze vogel te inspireren. Hij klappert wat met zijn vleugels en kijkt nog eens goed om zich heen. Een tel later scheert hij rakelings over mijn hoofd en is vertrokken. Een beetje droef kijk ik hem na, hem zachtjes bedankend voor de gezellige uurtjes.

Als even later de boot baadt in het eerste ochtendlicht, zie ik het souvenir dat hij achtergelaten heeft: een flink plakkaat vogelpoep op de buiskap en op het raam eronder. Met een glimlach ga ik op zoek naar de putsemmer en een oude lap. Ineens herinner ik me een heel oud rijmpje: “Laat niet als dank voor het aangenaam verpozen, aan de eigenaar van het bos de schillen en de dozen”.  Van wie was dat ook al weer?

Op zee, april 2014.

Tekst en foto’s: Wietze van der Laan en Janneke Kuysters

Tags: , Last modified: 17 maart 2021
Sluiten