Reisverhalen

Column Anna: Draken

08:00

Column Anna
Drukke haven van Labuan Bajo op Flores

Het water kolkt en bruist, daar in de verte. Onze Anna Caroline ligt veilig aan een koraal-vriendelijke meerboei en we kijken met de verrekijker naar het gekrioel bij het gat tussen twee eilanden. De stroom perst zich er doorheen en het is een populaire plek voor snorkelen en duiken. De toeristen worden vanaf bootjes stroomopwaarts in het water gelaten en drijven dan razendsnel met de stroom mee door het gat. Onderweg vergapen ze zich aan het koraal en de visjes. Wij kijken elkaar aan en controleren nog eens het moment waarop het tij gaat keren. Dat wordt ons moment om daar even te gaan kijken: onze bijboot houdt niet van geploeter tegen vijf knopen stroom en wij willen op een rustig tempo al het moois bekijken.

En ja hoor, na twee uur is de gekte voorbij en zijn de bootjes met dagjesmensen weer vertrokken naar andere plekken. We grijpen onze snorkelspullen en varen naar het gat. Niks borrelen en bruisen; voor een half uurtje hebben we vlak water. Snel erin met het touw van de bijboot om Wietzes buik gebonden. We vallen van de ene verbazing in de andere. Het koraal is schitterend, een enorme kleurenpracht van tientallen soorten. We blijven elkaar aantikken en wijzen. Ongelofelijk. Een paar keer zwemmen we door het gat op en neer. Dan gaat de stroom weer trekken en maken we dat we wegkomen.

 

Van boven bekijken

Column Anna

Terug aan boord hijgen we even uit en spoelen we het zoute water van ons af. “Hoe zou het er van boven uit zien?” zegt Wietze met een grijns terwijl hij naar een hoge piek wijst op het eilandje waar we bij liggen. Snel de reisgids erbij. “Er zitten hier geen draken” zeg ik. Hup, de wandelschoenen uit de kast en met de bijboot naar de kant. Een klein uur later weten we dat het met deze hitte misschien niet het beste plan was om steil omhoog te klimmen. Maar als we, badend in het zweet, boven op de berg uit zitten hijgen weten we wel dat het de moeite waard was. Het rif strekt zich onder ons uit in alle mogelijke tinten blauw. In de verte ligt Komodo: het eiland waar het ons allemaal om te doen is geweest. Ik pak Wietzes hand. “Al het geploeter is het toch wel waard geweest, vind je niet?” Wietze knikt. Van Lombok zijn we een kleine driehonderd mijl tegen wind en stroom aan het worstelen geweest om hier te komen. Pittige dagtochten die ons echt wel eens aan het twijfelen hebben gebracht of dit nu wel zo’n goed plan was. Gisteren zijn we in het Nationaal Park Komodo aangekomen en alle zorgen zijn weg. Wat is het hier mooi. We nemen twee weken de tijd om hier rond te kijken, voordat we de steven weer naar het westen draaien en terug naar Lombok gaan.

Ruiken met je tong

“Ik ben Dewi, jullie gids. Blijf dicht bij mij” zegt een lieve jonge vrouw. Ze wijst naar een stok met een soort V-vormige vork aan het einde. Dat ding is de reden dat we bij haar moeten blijven. Daarmee gaat ze de ‘draken’ van ons weghouden. Komodo is bekend om z’n schitterende onderwaterwereld, maar vooral ook om de reuzenvaranen die hier rondlopen. Op een paar eilanden leven duizenden van die enorme hagedissen. Ze kunnen wel drie meter lang worden en zijn verrassend snel als ze zin hebben in een hapje.

Column Anna

Mannetjes Komodo varaan

We volgen Dewi naar een open plek in het bos, achter een huisje van een parkopzichter. Daar liggen tien van die varanen in de zon te bakken. Ze zien er sinister uit, zeker als ze hun bek open doen. Daar zitten maar heel kleine tandjes in. Toch zijn ze in staat om een buffel of een hert te doden. In hun speeksel zitten giftige bacteriën die de prooi binnen de kortste keren doden. “Met andere woorden: bijten, wachten en dan eten” zegt Wietze samenvattend. Dewi knikt. Eén van de varanen rekt zich uit en staat op. We doen voorzichtig een paar stapjes achteruit en gaan achter Dewi staan. Die lacht. “Zie je haar tong?” wijst ze.  “Daar ruiken ze mee”. Ik sta helemaal te griezelen van die enorme gevorkte tong die uit de bek van de grote hagedis heen en weer flitst. Met haar grote poten sjokt ze langzaam de bosjes in. In het zand zie je het golvende spoor dat haar staart trekt. “Kom” zegt Dewi. We wandelen de volgende twee uur met haar door het bos en over een open vlakte. Angstvallig blijven we bij de stok in de buurt, want ik heb het gevoel dat elk moment zo’n griezel uit de bosjes kan rennen. Onderweg zien we prachtige herten en grijze buffels. Overal stikt het van de aapjes die rondspringen in de bomen. “Varanenvoedsel” zegt Dewi zakelijk. Oef.

Gekkenhuis

Als we weer terug aan boord zijn, zitten we stilletjes een frisje te drinken en laten alles bezinken. “Zeg, kunnen die beesten zwemmen?” zegt Wietze. Ik zoek het op en ja hoor, ze kunnen zwemmen. Ineens lijkt die ankerplek waar we nu liggen niet meer zo leuk voor vannacht. We halen het anker op en gaan naar een ‘drakenvrij’ eiland verderop.

De volgende ochtend kijk ik wat rond in de koelkast om te bedenken wat we nog te eten hebben vandaag. De groentevoorraad is heel dunnetjes: het is lang geleden dat we ingeslagen hebben. “Zullen we dan toch maar naar de stad gaan?” stel ik voor. Wietze knikt en een half uurtje later zijn we onderweg voor de laatste vijftien mijl naar Labuan Bajo op Flores. Het is de enige stad in de buurt van het Komodo Nationaal Park en de toegangspoort voor veel mensen die er een kijkje willen nemen. Het toerisme is er de afgelopen jaren uit de startblokken geschoten. Van een stoffig plaatsje is het nu een overbelast stadje geworden dat 150.000 toeristen per jaar verwerkt. En dat aantal groeit nog steeds.

Pinisi

Column Anna

Souvenir verkopers komen hun waren aanprijzen

We vinden een goede ankerplaats achter een eilandje bij de stad en regelen een lift met een lokaal bootje naar de kade omdat er nauwelijks goede plekken zijn om je bijboot te parkeren. Het is een gekkenhuis van auto’s, scooters, mensen, winkels en lawaai. Na alle rust en stilte van de afgelopen weken is het even wennen. De rustige ankerbaai ligt vol met pinisi: traditionele houten schepen die zijn omgebouwd naar kleine cruiseschepen voor groepjes toeristen die het nationaal park in willen. Bootjes met gasten varen af en aan. Een groot betonnen geraamte laat zien waar een nieuw hotel komt. Tussen het toeristengekrioel staat een hijskraan in alle rust een damwand te slaan. De oliespetters vliegen over de dure rolkoffers. Niemand kijkt er van op.

We vluchten naar een terrasje om het allemaal eens in ons op te nemen. Hoe langer je kijkt, hoe meer details je gaat zien. Oude huisjes tussen alle golfplaten-nieuwigheid. Schitterende decoraties langs de daklijsten. Een oud vrouwtje dat op een balkonnetje op een vuurtje staat te koken. Hippe winkeltjes waar duiksafari’s verkocht worden. Kleine stalletjes waar groente en fruit te koop zijn. Het is overweldigend. We gaan de straat weer op en sjokken een klein uur later bezweet en beladen met boodschappen weer terug naar de plek waar we opgepikt zullen worden.

Terug aan boord is alles snel weer opgeruimd. “Zeg, ik spring er even in om het zweet van me af te wassen” zeg ik. Wietze knikt en ziet me even later een rondje om de boot zwemmen. Hij houdt de reisgids omhoog en grijnst. “Ik lees hier net dat er op dit soort kleine eilandjes ook draken voorkomen. Maar die zullen wel niet zwemmen, denk ik”. Wonderbaarlijk snel zit ik weer aan boord.

Labuan Bajo, Flores, oktober 2019

Bekijk HIER de vorige columns

Tags: , Last modified: 17 maart 2021
Sluiten