Zie je op tegen een sluis? Je bent niet de enige. Vooral in sluizen tussen zoet en zout water gaat er wel eens wat mis. Het helpt als je begrijpt hoe water in een sluis zich gedraagt en hoe je boot op de schroef reageert tijdens het manoeuvreren.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Zeilen editie 09/2018
Tekst: Anje Valk
In een sluis tussen zoet en zout water staat altijd stroom. Dat komt omdat twee ‘soorten’ water elkaar verdringen als de sluis opengaat. Zout water heeft een hoger soortelijk gewicht en is meestal enkele graden kouder dan zoet water. Daardoor is zout water zwaarder dan zoet water. In een gesloten sluis staat een (min of meer gelaagd) mengsel van zoet en zout. Als de sluisdeuren aan de zeekant opengaan, stroomt zout water naar binnen en dat zakt onder het zoete(re) water in de sluis. Dat laatste kan dan maar één kant op: als oppervlaktestroom door de geopende sluisdeuren naar buiten. Zie afbeelding 1. Als de sluisdeuren aan de zoete kant open gaan, vindt een soortgelijk maar omgekeerd proces plaats: het zwaardere zoutere watermengsel stroomt als een zoute ‘tong’ onder het zoete binnenwater buiten de sluis, daarmee ruimte gevend aan binnenstromend zoet water. Zie afbeelding 2. In een sluis van zoet naar zout heb je dus stroom mee van binnen (zoet) naar buiten (zout), en van zout naar zoet heb je stroom tegen. Als de sluis maar net open is, kan die stroom sterk zijn, maar na verloop van tijd komt het proces tot rust.
Welke kant van de sluis?
Hogerwal of lagerwal maakt in de sluis nauwelijks verschil: tussen de sluismuren is het immers beschut. Maar afhankelijk van de draairichting van je schroef meer je aan de ene kant van de sluis toch gemakkelijker af dan aan de andere. Dat hangt samen met het zogeheten wieleffect van je schroef. Dat effect is uitgebreid theoretisch te verklaren, maar je hoeft er maar twee dingen van te onthouden: het is het sterkst in de achteruit en het wordt sterker bij minder snelheid. Kijk hoe je schroef draait. Als hij – van achter naar voren gezien – in de vóóruit met de klok meedraait, heb je een rechtsdraaiende schroef. Die draait in de achteruit linksom en trekt bij achteruitslaan de kont van het schip naar bakboord. Zie afbeelding 3. Bij een linksdraaiende schroef is dat net andersom. Als je bij het afstoppen achteruitslaat, komt het achterschip vanzelf naar de sluismuur toe. De mate waarin het wieleffect optreedt, verschilt van boot tot boot, afhankelijk van het type schroef (diameter, aantal bladen, spoed) en het onderwaterschip.
Prepareer en communiceer
Je kunt je aanmelden op het werkkanaal van de sluis, maar luister op zijn minst uit. Zo weet je wat er gebeurt en ben je bereikbaar voor de sluiswachter. Grote schepen gaan altijd eerst. Van het schroefwater van een groot schip heb je als jacht veel last, onder schat dat niet. Wacht daarom rustig met invaren, totdat het vastligt en het zijn schroef stilzet. Als dat laatste niet gebeurt, vraag er dan om via het marifoonkanaal. Maak ruim bijtijds je stootwillen en lijnen al klaar. Spreek duidelijk met je bemanning de taakverdeling af. Hou het dek overzichtelijk: een persoon op het voordek en een achterop. Zeg – zodra je dat kunt zien – duidelijk aan welke kant en waar precies je gaat liggen (bijvoorbeeld: ‘Voorlijn om de tweede bolder na het eerste laddertje’). De bemanning met de voorlijn gaat bij het zijstag staan, niet op de punt. Het zijstag komt immers dichter bij de sluismuur dan de punt, daar is dus het eerst een bolder onder handbereik. Bedenk van tevoren of het waterpeil tijdens het schutten zal dalen of stijgen en kies de sluisbolders bij de uiteindelijke waterhoogte. Je kunt veel aflezen aan de waterlijn op de sluiswand. Dat we de landvasten tijdens het schutten niet mogen beleggen, maar in de hand moeten houden – vooral als het water zal dalen! – is natuurlijk gesneden koek. Houd ook een oogje op de stootwillen, want die rollen zich er tijdens het zakken wel eens tussenuit. En als je erg dicht bij de sluisdeuren ligt, wees dan verdacht op het geweld waarmee het water daar soms binnen kan kolken.
Vaart houden
Treuzel niet bij het binnenvaren. Dat is bijzonder hinderlijk voor boten achter je en bovendien is bij weinig vaart je boot minder bestuurbaar. Met stroom mee (van zoet naar zout dus) heb je misschien het gevoel dat je te hard gaat, maar toch is het belangrijk om genoeg vaart (stuurvaart) door het water te houden. Vaar zo ver mogelijk door naar voren, zodat de schepen achter je ook een plaats kunnen vinden. Aangekomen bij de bolder van je keuze is ferm achteruit slaan genoeg om af te stoppen. Eventueel stop je het allerlaatste beetje snelheid af met het achterlandvast. Het is handig om dat om de schootlier op de kuiprand te leggen, goed onder handbereik. Als de achterlijn al vast zit, kun je met de motor een beetje in de vooruit de punt naar de sluismuur toe sturen. Als beide lijnen vast zijn, zet je de motor in neutraal of uit.
Om te onthouden
Van zoet naar zout: Stroom mee > Eerst achterlijn vastmaken Van zout naar zoet: Stroom tegen > Eerst voorlijn vastmaken
Omslagfoto: © Ben Rutte
Tekst: Anje Valk
Anje valk heeft duidelijk geen proffesionele opleiding gehad.
En u bent duidelijk geen professionele tekstschrijver. Ieder z’n vak.
Van zoet naar zout gaat altijd fout, van zout naar zoet gaat altijd goed. Ooit geleerd, nooit meer vergeten
Wij hebben bij het invaren altijd aan 2 kanten achter de tros met een bo-grip klaar liggen. Dit is een soort kunststof tang waar de tros omheen gaat. Zo kunnen we makkelijk de tros om de bolder die in de muur ligt leggen. De tros om deze bolders gooien lukt echt niet. Bij de verstaging leggen we de boot op de middenbolder. We zien vaak dat de voor lijn vast wordt gemaakt en aangetrokken waardoor het achterschip van de kant gaat en ze deze niet meer kunnen vastmaken.
Verder nog, ga niet tegen de bemanning schreeuwen als het fout gaat. Als dit gebeurd is het de fout van de schipper en niet van diegene die voor staat!