De beste stuurlui kijken naar de tell tales. Zeilen ging op pad met zeilmaker Martin Baas. Hij legde precies uit hoe de tell tales werken. Deze week: het grootzeil.
Grootzeil
Op het grootzeil geven de tell tales aan of de luchtstromingen langs het achterlijk aan loef en lij van gelijke sterkte zijn. De plaatsing van drie of meer tell tales op het achterlijk vormen zo een essentiële indicator van de real-time prestatie van het grootzeil. Hoe meer het achterlijk en de tell tales in dezelfde richting als de hartlijn van het schip staan, des te hoger het schip aan de wind kan zeilen. Daarnaast zorgt dit ook voor meer druk op het roer. De tell tales net achter het voorlijk van het voorzeil bepalen de ideale aanstroomhoek. Dit betekent dat er langs het voorlijk van het grootzeil geen tell tales meer nodig zijn. Overigens zouden wervelingen door invloed van de mast het leven van de tell tales daar sowieso lastig maken.
In de fotoreeks zien we duidelijk de werking van de tell tales op het achterlijk. Bij een te ver doorgehaalde schoot trekken de tell tales naar buiten en vice versa. Een lossere schoot zou in het eerste geval soelaas bieden, maar ook weer twist veroorzaken. Daarom zijn er ook bij het grootzeil een aantal trimmogelijkheden om de invloed van de schoot op twist te kunnen controleren. Los van de tell tale stand op het achterlijk is ook de diepte en plaats van de bolling in het grootzeil van groot belang. Een algemene volgorde om de trim van het grootzeil op orde te krijgen begint met de valspanning, gevolgd door schootstand, de stelling van de overloop, de neerhouder, de juiste mastbuiging, de cunningham en de stand van de onderlijkstrekker. Een stuk bewerkelijker dan de fok, maar niet minder belangrijk op vooral de bovenwindse koersen.
Stuwkracht
De juiste luchtstroom langs het achterlijk is ook afhankelijk van de plaats en diepte van de bolling van het grootzeil. Een slecht doorgetrokken val zal te veel bolling in het zeil geven en bij hoge koersen de luchtstroom frustreren. Bij ruimere koersen kan het minderen van valspanning juist voor die extra bolling zorgen wat de stuwkracht doet toenemen. Schootstand spreekt voor zich en is direct controleerbaar door de tell tales op het achterlijk. Om extra twist te krijgen zonder de schoot te hoeven vieren is de uitvinding van de overloop erg handig een overloop die meer naar loef ten opzichte van de giek gezet wordt zal door de toenemende hoek steeds minder verticale kracht uitoefenen op de giek. De giek kan daardoor vrijer omhoog bewegen en zo het bovenlijk meer laten lozen. Een gevierde neerhouder is hierbij wel nodig natuurlijk. Hebben we juist een lossere schoot nodig maar willen we de twist behouden, dan kan de overloop juist recht onder de giek geplaatst worden. Nu blijft de twist in stand tot zover de giek enigszins recht boven de overloop hangt. Zodra we ruimer gaan varen en de schoot nog verder moeten vieren neemt de neerhouder/opduwer deze taak over.
De plaats en diepte van de bolling kunnen we verstellen met de cunningham, de mastbuiging en de onderlijkstrekker. Een te diepe bolling te ver naar voren zal snel verstoord worden door de inkomende wind uit de fok. Een bolling te ver naar achteren zal de balans die het grootzeil geeft verstoren en het zeilpunt naar achteren drukken. Met loefgierigheid als het gevolg. Idealiter ligt de bolling op zo’n 30-40 procent van het voorlijk, met net zoals bij de fok, een voorkeur naar voren bij krachtiger wind.
Optimaal zeilen
Tell tales vertellen ons tot in redelijk detail of het maximale uit de zeilen wordt gehaald. Helemaal vooraan begint het bij de juiste aanstromingshoek. De ideale liftkracht wordt aangegeven door de stuur-tell tales, maar laten de twist buiten beschouwing. Op de achterlijken verklikken de tell tales of de langstromende lucht over de volledige lengte van het achterlijk, aan loef en aan lij, van gelijke kracht is. Zo maximaliseren we op eenvoudige wijze het genot van optimaal zeilen met het doek dat we voorhanden hebben.
Tekst Ernst Steinmeier
Foto’s Rob Bonte