Opkruisen is noodzakelijk om bij een bovenwindse bestemming te komen. Afkruisen door met meer gezeilde mijlen toch sneller aan te komen bij een benedenwindse bestemming is echter een stuk uitdagender. Het vinden van de juiste kruishoek is immers niet zo voor de hand liggend. Willem Plet zette een aantal trucjes op een rij voor die zeilers die géén polair diagram van hun boot hebben en die hun VMG niet van een schermpje kunnen aflezen.
Dit artikel is eerder gepubliceerd in Zeilen 01/2016.
Tekst: Willem Plet
Hoeveel sneller?
“Ik ga x aantal knopen harder door een x aantal graden op te loeven, maar weegt die snelheidswinst op tegen de extra afstand die er moet worden afgekruist?,” Dat is de vraag die je je moet stellen. Vooropgesteld moet worden dat er een goed werkend kompas en een goed gekalibreerd log aan boord zijn om deze vraag te kunnen beantwoorden.
Als het doel pal voor de wind ligt, is dit sommetje redelijk snel te doen. Je noteert de koers en de snelheid voor de wind en loeft een aantal graden op. Je trimt de zeilen en noteert de snelheid.
Voorbeeld: je vaart met vijf knopen naar een doel dat pal voor de wind 100 mijl varen is op een kompaskoers pal zuid. (Figuur 1.)
Door op te loeven loopt de snelheid bij een kruishoek van 25 graden op tot wel 6,5 knopen. Er zal in ieder geval één keer (of meerdere keren) moeten worden gegijpt (figuur 2) om met deze kruishoek nog bij de bestemming te komen. Hoe vaak maakt niet uit, maar is de hoek bij de laatste slag groter geworden, dan weet je dat je te ver bent doorgevaren.
Voor de berekening van de afstand delen we deze dus door twee en delen dat door de cosinus van de hoek van de aanliggende zijde, (cos(25 ̊)). Dit komt uit op ruim 55 mijl. De totale afstand met een kruishoek van 25 graden is dus ruim 110 mijl geworden. Dat is 10% meer afstand, maar de snelheidswinst van 5 naar 6,5 knopen bedraagt 30%, dus loont het wel degelijk. Omdat de ‘Snelheid’ gelijk is aan ‘afstand gedeeld door gezeilde tijd,’ kunnen we met een constante zeiltijd per kruishoek dus berekenen wat het percentage extra gezeilde afstand is (zie tabel 1).
Bestemming niet voor de wind
Ook als de bestemming niet pal voor de wind ligt, kan het zijn dat een nog grotere afkruiskoers sneller is.
Voorbeeld: In figuur 3 is te zien dat de bestemming op 170 graden kompaskoers ligt en omdat de wind pal zuid is, is dat 10° hoger dan een pal voordewindse bestemming.
Besluit je nu om met een kruishoek van 30° te werken, dan wordt de totale afstand 13,8% langer, hetgeen betekent dat er ook 13,8% sneller zou moeten worden gezeild. Ook hier geldt dat het aantal slagen (figuur 4) niet uitmaakt, als de kruishoeken maar gelijk blijven.
Uit tabel 2 maken we op dat de benodigde minimale snelheidswinst door het afkruisen steeds hoger moet zijn, naarmate de benedenwindse bestemming verder van een pal voordewindse koers af komt te liggen. In tabel 1 is bijvoorbeeld een kruishoek van 10° nog goed te maken met een snelheidswinst van 1,5%. Maar ligt de bestemming 10° hoger, dan is dat al 4,8%, bij 20° 8,6% en bij 30° 12,9%.
De berekening om de snelheidswinst te bepalen luidt: (Sec A1,2 – Sec A1)/(Sec A1).
Omslagfoto: Klaas Wiersma
Tekst: Willem Plet
Leuk stuk. Ook interessant om te zien dat je tot 45gr nog relatief weinig “om” vaart, vanaf 45gr gaat het echter hard.
Het viel me overigens ook al op dat de huidige IMOCA’s in de Vendee Globe zo’n 50 graden (TWA 130gr) afkruisen, fors meer afstand dus.