Reisverhalen

Bergen, beren, ijs en een veilig dekhuis

15:58

Vorige zomer zeilden Hil Boerman en Kick Kleverlaan rond Kodiak, een van de buiteneilanden van Alaska, en naar het eilandenrijk van de Prince William Sound aan de Alaskaanse kust. “Met al die gletsjers die tot in je ankerplaatsen doordringen, is het eigenlijk net een in zee verdrinkend hooggebergte,” verwoordt Kick de kustzone. Als geoloog met een speciale voorliefde voor oude zeebodems, was dit voor hem een unieke kans om geologie en zeilen te combineren.

De ankerketting trekt strak en komt even druipend uit het water, de boeg wordt abrupt omgetrokken. “De peiling staat, die zit snokvast,” roept Hil tevreden naar achteren. Op vijftig meter van de laagwaterlijn hebben we een smalle, maar wel steil naar de diepte hellende strook zand gevonden. Nu moet er alleen nog een hektros op de wal om te zorgen dat de trekrichting van de ankerketting ‘hellingopwaarts’ blijft. Weinig later zwoeg ik de steile rotswand op. Voorbij de eerste dode sparrenbomen begint het donkere oerbos met schier ondoordringbaar kreupelhout. Wiebelend op een rotsricheltje tast ik naar houvast wanneer iets draderigs en nats over mijn gezicht strijkt. Wennend aan het schemerdonker rationaliseer ik in mij- zelf mompelend, de griezelige aai: “Oh, Old Mans Beard, die natte, van de takken hangende mosslierten.” Zwetend, in oliegoed en dik onderpak, sjor ik de tros rond een stevige stam. Ik striets de bocht uit de tros, ervoor zorgend dat het stukje brandweerslang dat touw en boom moet beschermen goed op zijn plaats blijft. Intussen houdt Hil de bijboot aan de voet van het klif vrij van de met scherpe zeepokken begroeide keien en speurt de bosrand af; tenminste, dat hoop ik. De smeuïge verhalen over de duizenden beren, sommige groter dan elf voet, verliezen nu veel van hun glans. Vooral nu ik naast de boom onmiskenbaar klauwsporen ontwaar. Honderden muggen omzwermen mijn door inspanning en bangigheid bezweet gezicht en er kraakt iets achter mij.

Stoer schip

Even later, ongeschonden terugroeiend vanuit het donkere woud, bewonderen we de stoere uitstraling van de Ultimate, een 62-voet Koopmans-ontwerp. Uiterst solide en zeewaardig uitgerust door onze vrienden Thecla en Tom, daarbij puttend uit de rijke ervaring opgedaan in hun scheepsonderhoudsbedrijf. Na zes jaar intensief varen, voornamelijk in de Stille Oceaan, doen alle systemen het nog feilloos en is er geen spoortje roest te ontwaren. “Pff, dat heet preventief onderhoud,” reageren ze op onze onverholen verbazing. Vijf jaar lang hebben ze vrijwel elke vrije minuut gebruikt voor het onderhoudsarm opbouwen van hun stalen midzwaard kotter.

Het donkert nu snel en een koude nevel vult de baai. Buiten zoemen miljoenen muggen, een zwarte vorm beweegt even langs de zoom van het woud. Dit alles versterkt het weldadig veilige gevoel in het warme dekhuisje. “Hoewel veilig?” overweeg ik, “veilig in een gebied dat ook wel de Ring Of Fire wordt genoemd vanwege voortdurende vulkanische uitbarstingen en aardbevingen?” Rond Kodiaks enige haven staan overal bordjes die de snelste tsunami-ontsnappingsroutes aanduiden en met een raar onlogisch genoegen weet ik dat de zeekaarten bol staan van de waarschuwingen over onbetrouwbare lodingen en mogelijke nieuwe kustconfiguraties sinds de laatste grote aardschokken.

Interessante kustAlaskaanse kust - foto02

Profiterend van een stukje kalm weer tussen een reeks aanstormende depressies zeilen we na een paar dagen weg van Kodiaks prachtig groene, maar ook natte, muggenrijke eilandkust. We naderen de Alaskaanse kust. “Wist je dat deze oceaanbodem al dertig miljoen jaar richting Alaska schuift en dan diep weg duikt? En hier beneden ons is het zo’n beetje zoals het eind van een roltrap: alle losse uitsteeksel zoals eilanden, dikke sediment pakketten worden tegen de kust geveegd. En dan slordig opgeduwd en opgestapeld tot duizenden meters boven ons zeeniveau.” Zo probeer ik uit te leggen waarom deze kust voor geologen zo razend interessant is. De Ultimate beklimt gracieus de hoge deining en voor de te loevert staande kluiver doemt het Chugachgebergte op: besneeuwde toppen, daartussen ijsvelden met uitlopers die breed in zee afdalen. Het log schommelt tussen de acht en tien knopen. Beleefd vraagt Thecla: “En hoe hard gaat die zeebodem dan wel?” “Wel zo’n twee tot vijf centimeter per jaar,” probeer ik blij met dit sprankje belangstelling.

Het weer wordt hier gemaakt

Over een zilveren zee varen we van Kodiak richting vaste wal, terwijl schijnbaar uit het niets een zware depressie om ons ontstaat. Tien walvissen en acht uur later draaien we ook het laatste puntje kluiver weg, sleuren aan de neerhaler om het halsoog van het derde rif op de giek te krijgen, zwengelen het grootzeilval weer krakend strak en sjorren met de reeflier het nieuwe schootoog op de giek. Het hooggebergte is verdwenen in de grauwgrijze lucht, de wind is geschraald, de zware deining bouwt snel op en ons doel is bij lange na niet bezeild meer. “Het weer wordt hier ter plekke gemaakt,” verzucht Tom, wijzend op ons nieuwste weerkaartje. “Dat kleine hobbeltje in de isobaren op het vorige weerkaartje is in acht uur tijd uitgegroeid tot deze diepe depressie.” De vele vlaggetjes aan de windpijltjes en de mistsymbooltjes vertalen we helaas moeiteloos in dagenlang oncomfortabel opklappen. Inmiddels is hoog aan de wind, bij de zware zeegang, de snelheid teruggevallen tot een schamele vijf knopen. “Twintig mijl onder ons heb je het McCarty-fjord. Het is een hoop hoogte weggeven en we hebben er geen zeilaanwijzingen van, maar..,” begint Tom. Zonder woorden knikken we: de scheepssnelheid verdubbelt bij het afvallen en in het schemerlicht stuiven we naar de rotskust aan lagerwal.

Het fjord in

Na twee uur strijken we de stagfok en draaien bij, wachtend op daglicht om door het labyrint van rotsen en eilanden te varen. Statig rijst en daalt het schip in de al zware deining. Het is behaaglijk en stil achter het dubbele glas van het dekhuis. De kaartplotter laat zien dat we over deze boeg met onze drift pas over drie uur, net met het eerste licht op de rotsen zullen zitten, dus na een uur leggen we het schip over de andere boeg. Bij het lumieren van de dag kruipt de stagfok weer omhoog en lopen we tussen twee eilandjes het fjord binnen. Valwinden, horizontale stortbuien en deining die gewoon met ons mee het fjord indraait, maken ankeren in de eerste zes mijl onmogelijk. Veel troost biedt de zeekaart niet: het einde van het fjord is niet gekarteerd, de vrij open baaien zijn tot vlak bij de rotsen honderden meters diep. Steeds verder varen we het fjord in en steeds weer zien we dat op de kaart redelijk beschut lijkende baaitjes te diep zijn, geen bescherming bieden voor de wervelende valwinden en de hier nog steeds doorstaande deining. Ook Roaring Cove doet zijn naam veel eer aan en dan blijft alleen Moonlight Bay nog over. Als dat niets is, moeten we weer terug naar zee en manmoedig verder boksen. Zwaar hellen we over als we Moonlight Bay aanlopen en ook in deze baai staat nog een dikke deining.

“Dat is mooi waardeloos.”

“Ja joh, maar volgens de kaart is er nog een soort lagune achter een ondiepe drempel.”

Er staat maar een enkele loding op de kaart. De branding op de rotsen verbergt de getijdenmerken. Dus maken we een grove schatting van de waterstand door tussen twee, wel wat ver afgelegen, getijdenstations te interpoleren, pompen dan het midzwaard op en glijden met nog maar een meter water onder het vlak de lagune binnen. Opgelucht roemen we de zegeningen van een regelbare diepgang. De deining is helemaal weg en we komen op de zandwig tussen twee watervallen ten anker.

In een wolkbreuk roei ik met korte felle slagen naar de wal, terwijl Hil de op visserman manier opgeschoten tros uitstroomt. Het touw sjorrend om een mooie Sitka Spruce zien we het schip vredig in spiegelglad water drijven. Tweehonderd meter boven ons buigen de bomen diep onder het geweld van de natuur.

In een oerlandschap

In het dekhuis, bij de centrale verwarming, voorzichtig happend aan de zelfgemaakte draadjesvleesbitterballen en nippend van het zelfgemaakte bier, verdragen we de dagenlange stortbuien. Ondanks ons langdurig douchen, veel afwassen, kleren wassen en uitbundig koken lopen de watertanks over: van het dekhuisdak loopt het regenwater via een slang direct in de tanks. “En we maken er zo meteen weer bier van,” vat Thecla ons primitieve bestaan samen.

Al meer dan een week hebben we geen ander schip verkend en roeiend langs de oevers van de lagune is het ons vreemd te moede, waar we ook kijken nergens stukken visnet, colablikjes of piepschuim, helemaal niets wat op het bestaan van mensen op deze planeet duidt. We zijn in een stukje vergeten oerlandschap terecht gekomen. Het is geruststellend dat we hier vrijwel geheel selfsupporting zijn.

Gedurende de regenperiode maken we 216 ft essen bier, draaien een paar wassen en Tom draait op de draaibank, die levensgroot in de machinekamerwerkplaats prijkt, wat handige reserve-asjes voor de buitenboordmotor. Tot onze verrassing halen we ondanks de hoge rotswanden die ons omringen weerkaartjes via de SSB binnen. Zelfs e-mail werkt af en toe en zo regelen we wel wat beschroomd, vanuit deze prachtige uithoek wat zaken thuis.

Zee des overvloed

Alaskaanse kust - foto03Drie natte dagen later lopen we voorstrooms de Bainbridge Passage in. Een nauwe spelonk, die ons toegang verschaft tot het eilandenrijk van de Prince William Sound. Steile groenbeboste rotswanden, met grote plukken witte sneeuw in terreinplooien weerspiegelen in het vlakke water. Grote families zeeotters drijven op hun rug genoeglijk langs het schip, overal en voortdurend springen zalmen hoog uit het water, fris rood ligt een aangevreten walviskarkas op de drooggevallen vooroever. “Hee, kan dat niet een beetje minder!” galmt Hil spontaan, volledig verrast door de uitbundige natuur. Daldolfi jnen suizen zigzaggend rond onze boeggolfjes. Zeearenden zweven hoog, haarscherp afgetekend tegen omhoogschietende witte onweerswolken, terwijl drie orka’s net naast het schip opduiken. In deze zee des overvloeds verschalken Tom en Hil twee zalmen, sterke kanjers, die pas na twee borrels achter hun kieuwen gegoten, rustig worden. Met de routine van elke dag zijn ze tien minuten later al gefileerd en klaar voor de lunch en de vriezer.

‘Kick, een beer!’

Witgrijze wolkenslierten stulpen over de bergtoppen, hangen lusteloos langs de bergwand, brokkelen en zakken af tot net boven de masttop. Plukken sneeuw lichten op door het wazig wolkengrijs. Voor anker in de Esther Passage. Op de wal wordt bevestigd wat ik met de kijker al vermoedde: eindelijk turbidieten. Hil weet allang dat het zandlaagjes zijn, die door een soort onderzeese zandstormen ver en diep in de oceaan worden afgezet. Daarom kan ik rustig zonder uitleg van deze zandlaagjes, die in deze oude zeebodem zichtbaar zijn, genieten. Raar idee dat deze korreltjes, nog maar dertig miljoen jaar geleden met een snelheid van mogelijk honderd kilometer per uur over de zeebodem raasden. Wat ongedurig geworden door mijn gemijmer wil Hil door de bosrand breken naar een hoger gelegen ontsluiting, een plek waar de rotsen bloot liggen.

Terwijl de camera de tigste verstilde-ankerplek-met-fraai-jacht vastlegt, fluisterroept Hil: “Kick, een beer!” Net boven ons staat een enorme zwarte beer ons aandachtig op te nemen. “Bellen!” We rinkelen onze berenbel, maken ons, volgens de instructies van het beeroverlevingsgidsje, groot met hoog uitgestrekte armen en roepen wat zenuwachtig giechelend onze namen.

“Identify yourself,” zegt het gidsje immers. Ietwat smalend draait de krachtpatser zich om en verdwijnt opmerkelijk lenig en snel in het struweel.

Dan maar met de rubberboot naar de turbidieten in de getijdezone. Het geluid van de riemen versmelt met het geplons van de zalmen. Een iets lichtere kleur en de afwezigheid van druksplijting verraadt een mooie turbidiet. Een soepel bewegende jonge beer klautert plagerig over de mooi ontsloten afzettingen, eet van de boven hem hangende blueberries, springt jolig naar de voor het riviertje rondkrioelende zalmen. De dreiging van de nog ongeziene moederbeer doen mij teleurgesteld en Hil opgetogen verhalend terugkeren naar het veilige dekhuisje.

De berendoder

“Wat was dat een mooi gezicht,” zucht John, genietend in de avondzon, doelend op onze aankomst. Onder vol tuig stormden we South Bay binnen. In de luwte van de rede pikten we een ankerboeitje op en werden onmiddellijk uitgenodigd op zijn eiland. Het is de eerste Alaskaan die we na dagen eenzaamheid tegenkomen en wij zijn het eerste zeiljacht dat dit jaar Perry Island aandoet. Verlekkerd verorbert Hil nog een oester: John en zijn vriendin Renée beheren hier, ver van de ‘beschaving’, een kleinschalige oesterkwekerij en geamuseerd vernemen we dat op dit eiland hasj gedoogd wordt.

“Ja, die beer nam een hapje van me,” reageert John op mijn onbeleefd staren naar zijn halve rechterhand. In de wintermaanden neemt John goed betalende mensen mee naar het hooggebergte om schapen, elanden en beren te jagen. “Vliegtuigje, tentje, veertien dagen in sneeuw sjokken en als ze het wild respecteren, geef ik ze misschien een beer,” zo verwoordt hij zijn broodwinning.

De rest van de avond luisteren we doezelig naar de onderkoelde verhalen van de berendoder en langzaam daagt het waarom dit het enige eiland in de hele Prince William Sound is waar geen beren voorkomen.

De boel heel houden

Het zeil geeft voortstuwing en daarom sjorren Hil en ik op ons eigen jachtje op vrijwel elke koers de zeilen omhoog. Het is daarom voor ons verhelderend de pragmatische benadering van onze langeafstandszeilers mee te beleven. Alle zeilhandelingen zijn er op gericht de boel met een minimum aan slijtage zo lang mogelijk heel te houden. Met het oog op het slaan der zeilen bepaalt de verhouding golven/wind of er wel of niet zeil wordt gezet. Hijsen en strijken gebeurt altijd keurig op een bijdewindse koers, waarbij met grote concentratie het zeil net killend bij gehesen of gestreken wordt. Eenmaal onder zeil wordt op het minste slaan direct en alert gereageerd. Werktuigelijk worden lapjes geplaatst op mogelijke schavielplekken, blokken met een haast gedachteloze zet in de juiste trekrichting gericht. Door jaren proberen is er één bepaalde manier van beleggen voor elk stukje lopend want overgebleven, alles is opgeruimd in handige netzakjes voor de schoten en vallen. Rond het ontbijt wordt het vaarschema en de keukenactiviteit op elkaar afgestemd. Zoals vandaag: ons doel is het ijsfront van de gletsjer in de Columbia Sound en we verwachten ergens midden in de Sound de ons volgende wind te verliezen door het botsen ervan op de koude van de gletsjer afvallende lucht.

Dat wordt dan motor bij. Daarom sta ik, terwijl de ijsschotsen en ijsbergjes voorbijschuiven, in de heerlijk warme keuken deeg te kneden met de wetenschap dat het te verwachten motorgebruik in de windstilte voor het gletsjerijs, gebruikt kan worden om stroom te leveren voor het bakken van de broden.

Overigens wordt de generator één keer per dag zó ingepland dat het gebruik van de grote elektriciteitslurpers – vuilwaterpompen, oven en kookplaat, wasmachine, acculaders en magnetron – er mee samenvalt. Alle kleine dagelijkse 220 Volt-gebruikers: centrale verwarming, waterkoker, koffieapparaat, stofzuiger, computers werken gewoon via de omvormer. Deze aanpak beperkt slijtage als gevolg van het telkens even draaien van een nog koude generator. Het is even opletten en aanpassen en dan vooral wennen om luxer dan thuis in dit barre gebied rond te zwerven.

Wegrennend ijs

Alaskaanse kust - foto04Terwijl ik het brood in de voorverwarmde oven schuif, klinkt er aan dek opgewonden gestamp. “Kijk eens, we varen over land,” verbaasd laat Thecla het plotscherm zien waar de bootpositiestipjes over een bruin stuk land kruipen. Opgetogen storm ik naar buiten. We varen door het bovendeel van het fjord dat een paar jaar geleden vol met honderden meters dik ijs lag en daarom natuurlijk als ‘land’ op de oude zeekaart staat. Het is half tij, achter ons ligt een vrijwel gesloten front van ijsbergen die gestrand zijn op de ondiepe moraine en alleen het recente gat in de moraine is nog ijsvrij. Het water is melkwit wat veroorzaakt wordt door een dunne laag zoet smeltwater drijvend op het zwarte zoute water. In ons kielzog zien we zwarte wolken zoutwater door de witte bovenlaag opwervelen. Hoog torenen de nu kale ijsvrije rotswanden boven ons uit.

Meer dan zes mijl heeft het honderden meters dikke ijs zich teruggetrokken in een paar jaar tijd. Wat een voorrecht om dat als geoloog te mogen meemaken. “Nee joh, dit supersnelle terugtrekken van de gletsjer heeft weinig met klimaatsverandering te maken,” kan ik weer niet nalaten te doceren: “Het ijs kon zich in dit lange, diepe fjord geweldig ophopen, omdat het door zijn eigen eindmoraine, zijn eigen vooruit geduwde stenenhoop, geïsoleerd bleef van het warme zeewater. Zo’n beetje tien jaar geleden ontstond er een gat in die dam, en smeltwater maakte dat gat steeds groter. Het smelten van het ijs gaat nu sneller dan de bergen ijs kunnen leveren. Bovendien ligt het ijsfront niet meer geïsoleerd tegen de dam, maar is in contact met het warme zeewater gekomen en dus rent de gletsjer terug naar de koude bergen.”

Naar buiten gespoeld

Dat terugtrekken gaat niet geruisloos: hoe verder we vorderen hoe meer een dof gerommel alle geluiden gaat overheersen. Dan rekt de gletsjer zich donderend en dreunend uit: grote delen van het ijs kalven traag kantelend van het ijsfront. Solitaire golven doen het drijfijs in lange rijen deinen. De koude lucht, die van de gletsjer waait, veroorzaakt dicht bij het smeltwater de eerste lage mistbanken. We huiveren in onze dikke kleren en niet alleen van de kou. Achter ons lijkt het ijs zich tot een ondoordringbaar ijsveld te hebben gesloten. “Kunnen de ijsbergen door de wind en de ebstroom het gat in de moraine niet afgesloten hebben?” verwoordt Hil onze gedachten. Na een korte aarzeling proberen we, vrij blijvend van het ijs, rond te gaan. De vele honderden zeehonden, veilig voor orka aanvallen op het ijs weggekropen, zien hoe we door het labyrint van ijsbergen en schotsen de terugweg proberen te vinden. Eerst lukt dat nog door de plotfunctie van de GPS te gebruiken voor het terugvinden van onze gestuurde koers. Maar al snel blijkt dat onze oude zigzag koers inmiddels volgelopen met ijs is. Als we na uren van speuren naar openingen in de ijsbrij, in afnemend zicht door het gat naar buiten spoelen, neem ik me stilletjes voor de rest van het jaar tussen de groene dijken van onze Nederlandse binnenwateren te blijven.

“Whiskietje?” vraagt Tom als we uiteindelijk weer voor anker liggen in een met groene sparren omzoomde baai. “Ja, maar zonder ijs,” zeg ik kijkend naar de schotsen die de baai in beginnen te drijven.

Last modified: 13 mei 2014
Sluiten