Rij je het Friese dorp Earnewâld in, is het bekoorlijk skûtsje Risico dat in de sloot naast de hoofdweg ligt niet te missen. Vorig jaar is dit skûtsje aan de buitenzijde gerestaureerd en teruggebracht naar hoe ze er in 1923 uitzag. Een betere blikvanger had het Skûtsjemuseum zich niet kunnen wensen.
Het ontwerp van het museumgebouw is gebaseerd op hoe het skûthus, het hart van een Friese scheepswerf, vroeger was. De gezelligheid, ambacht en warmte stralen er vanaf. Bij binnenkomst stap je direct in een hartelijke schipperskroeg waar men aan twee grote tafels gemaakt van skûtsjezwaarden koffie en oranjekoek verorbert. “Welkom,” roept Geertje Bergsma, een van de vijftig vrijwillers die het bestaan van het Skûtsjemuseum mogelijk maakt.
Turf en taanketels
Gewapend met audio-tour ontdek je op eigen houtje het museum van drie verdiepingen. Verspreid hangen er vijfentwintig QR-codebordjes, waar je na het scannen op je telefoon een verhaaltje hoort over scheepsmodellen, de roef of bijvoorbeeld het transporteren van turf. De bordjes hangen niet op volgorde; “dat houdt je scherp,” lacht Geertje.
De ruimte voelt aan als een antieke werkplaats. Er staan scheepjes, houten sledes (de voertuigen van de skûtsjeschippers wanneer de sloten bevroren waren) en er hangen tal bootonderdelen aan de houten muren. In de hoek staat een imposante taanketel: de katoenen zeilen werden vroeger ‘getaand’, waardoor ze minder vatbaar waren voor bacteriën en schimmels en hun befaamde bruine kleur verkregen. Alles is met de hand gemaakt en je mag overal aanzitten, waaronder een pot teer en een homp bijenwas waar gereedschap uitsteekt.
De tweede verdieping bestaat uit een nagebouwd skûtsje en een uitgebreide fotokamer waar de bekendste skûtsjesilers in het zonnetje zijn gezet, zoals Ulbe Zwaga (79x kampioen bij het SKS). Je leert over het wedstrijdzeilen en hoe de schippersfamilies vroeger leefden. Skûtsjes voeren vaak bij één of twee dorpen en brachten turf, stront en andere lading rond. De schippersfamilie woonde aan boord en iedereen hielp mee. Skûtsjes staken vaak 30-40 centimeter, zodat ze bijna overal konden varen.
Van hout naar staalijzer
In de negentiende eeuw werden de skûtsjes van hout gebouwd en kwamen de eerste wedstrijden op de Friese meren tot stand. Schippers streden tegen elkaar om extra geld te verdienen (soms een weekloon hoog) of ze deden mee ‘voor spek en bonen’, om (soms broodnodig) voedselprijzen te winnen. De deelnemende boten waren allemaal vrachtvoerend. Vanaf 1889 werden skûtsjes van staalijzer de norm. In het museum staan allerlei scheepsmodellen in het klein uitgestald.
Wereldwijd is er nog maar één houten skûtsje over: de Aebelina. Deze replica, welke bij het Skûtsjemuseum ligt, is in vijf jaar tijd gebouwd en in 2009 aan het museum overgedragen. In de zomer wordt er wekelijks op gevaren en kunnen museumbezoekers mee.
Verzamelde kennis
Ga je nog een trapje op, dan kom je bij de bovenste verdieping waar een kleine bibliotheek met de geschiedenis van skûtsjes je uitnodigt om plaats te nemen en te gaan lezen. Door dit museum en de vrijwilligers wordt de kennis van het skûtsjesilen in leven gehouden. Dit kwam met name aan het licht tijdens de restauratie van het skûtsje Risico, toen alle hulp werd ingeroepen om het skûtsje terug te brengen naar de vroegere staat, legt Geertje uit. “We wisten niet precies welke kleuren het skûtsje moest zijn. Dus toen zochten we een man op in een dorp verderop, die alles weet van de oude scheepskleuren. Hij zorgde er voor dat Risico in de juiste tinten geverfd werd.”
Tot slot is er de smederij op de begane grond. Vrijwilliger en oud-smid Roel Wassenaar (84) staat met een zwartgeblakerde tang te porren in een heet vuur. Met passie vertelt hij alles over het smidsvak terwijl hij roodgloeiende ijzeren pinnen met een hamer bewerkt en ombuigt. “Zo worden alle ijzeren skûtsje-onderdelen gemaakt,” zegt hij. Als aandenken krijgen we een kapstokhaakje, in tien minuten tijd behendig tot stand gebracht van een ijzeren stok.
Kortom: het Skûtsjemuseum is als een tijdreis door het oude, zeilende Friesland. Er is genoeg te ontdekken voor jong en oud en de liefde die door de vrijwilligers in de schepen en het museum is te zien.
Open in weekeinden tussen april en oktober (in juli en augustus dagelijks) van 09-17:00. Ook in de herfstvakantie geopend. Entreekosten €4, kinderen t/m 12 jaar €1.
Adresgegevens:
Skûtsjemuseum
De Stripe 12
9264 TW Earnewâld
De Aebelina is gebouwd naar het originele ontwerp uit 1923????.
Wat een onzin.
Getekend Johan Prins……..bouwer van Aebelina.