Diederik en Christien Mulder varen met hun Ovni 435, Rhythm of Life, van Nieuw-Zeeland langs NieuwCaledonië naar Papoea Nieuw-Guinea. Een reis vol harde wind en schade. Na een sinister verblijf in Port Moresby, waar ze vanwege de veiligheid amper van boord kunnen, vertrekken ze naar Indonesië.
Tekst en foto’s Diederik Mulder
Bamm! Een inmense dreun maakt me op slag wakker. Buiten klapperen de zeilen. WE moeten iets hebben geraakt. In no time werk ik me uit mijn kooi. Christien ze heeft de eerste wacht vannacht staat buiten met een schijnwerper. Het is 21.00 uur, volledig donker. Het geklapper is oorverdovend. In de lichtbundel van de schijnwerper hangt de kluiver als een vlakke spinnaker alleen nog aan de rollijn schuin voor de boot. Het lawaai is immens.
Voortvarend
Twaalf uur eerder verlieten we Port Moresby, op Papoea Nieuw-Guinea. Eenmaal buiten het rif pakten we een aangename wind op. Schuin op de wind liepen we op de kluiver van 42 vierkante meter al snel zo’n zeven knopen. We hadden tien dagen om van Moresby naar Timor, Indonesië, te komen. En met deze snelheid moest dat niet moeilijk zijn. Tegen de avond reefden we de kluiver; de wind trok steeds verder aan en we liepen nog steeds ruim boven de zeven knopen.
Ontembaar wild beest
Even weet ik het niet meer als ik midden in het lawaai van het geklapper op het voordek poolshoogte ga nemen. Op de losse kluiver ruisen we nogsteeds vooruit; het waait maar liefst acht Beaufort. De rolinstallatie moet van de kam op de steven zijn geslagen. Als een ontembaar wild
beest slaat de reeftrommel met de kluiver meters van me vandaan alle kanten uit. De voorste buis van de preekstoel is losgebroken; de kracht van de ontsnapte reeftrommel moet fors zijn geweest. Door de rollijn wat naar me toe te halen, verbeter ik de bolling. Nog meer snelheid is het gevolg, alleen het lawaai wordt wat minder. Als Christien dan ook de schoot wat losser zet, neemt de druk af. Het oorverdovende geklapper neemt echter meteen weer toe. Wat nu? De kluiver laten schieten is onmogelijk. Het zeil is half gereefd en zit een flink aantal slagen om het rolprofiel.
Even overweeg ik wat grootzeil te zetten. In de luwte daarvan kan de kluiver dan worden ontrold. Ik durf het toch niet. Ben bang dat de mast, die dan niet meer volledig wordt ondersteund, het begeeft. En dat kunnen we al helemaal niet gebruiken. Na lang wikken en wegen besluit ik een stukje kotterzeil te zetten. Die geeft wat luwte voor de kluiver en mocht alles ooit naar beneden komen, dan houden we toch nog een beetje voortgang in de boot.
Ontrollen
Op mijn knieën op het voordek krijg ik zowaar een stuk lijn om de reeftrommel heen geslagen. Dit geeft iets meer rust en het onbeheersbare object krijgt wat minder bewegingsvrijheid. We overleggen, Christien staand in het gangboord achter me. We gaan proberen de kluiver te ontrollen en als dat lukt, laten we hem geleidelijk in zee zakken. Of we hem er daarna ooit nog uit krijgen, is van later zorg.
Zomaar ontrollen is gemakkelijker gezegd dan gedaan. Eenmaal los van het dek draait de trommel namelijk niet meer mee, omdat er een vast punt ontbreekt. Voorzichtig, telkens als de trommel bij me in de buurt komt slag voor slag de reeflijn van de trommel halend, krijg ik het zeil stukje bij beetje ontrold. Het duurt uren; een nauwe balans tussen iets meer schoot, de hulplijn naar de trommel wat aanhalend en ondertussen de rollijn weer een slag van de trommel afwindend, krijgen we het zeil naar beneden. Communiceren lukt nauwelijks in het lawaai.
Zeil in zee
Even is er een luwte; het zeil krijgt een buik en zakt wat. Dan trekt alles weer aan en begint het spel opnieuw. In de luwte hang ik, aangelijnd, met alle gewicht zijwaarts naast de preekstoel. Ik moet de scherpe delen vermijden, schiet het door mijn hoofd. Een nieuwe buik in het zeil, een volgend stukje naar beneden. Het gevecht gaat door. Christien kruipt heen en weer door het gangboord, dan weer om zeil achter me vandaan te sleuren, dan weer om vanuit de kuip wat schootruimte te geven. Zo samenwerkend winnen we telkens weer een meter. Na een uur – of zijn het er twee, ik heb geen besef meer van tijd – ligt het zeil in zee.
Het geluk is met ons. Als vissers die een net binnenhalen, trekken we het zeil stukje voor stukje over de reling. We proppen het tussen de zeereling, de kano en de op het voordek vastgesnoerde bijboot en binden het vast. Als daarna de roller met lijnen wat meer naar de reling is getrokken en een van de vallen strak is vastgezet op de boeg, lijkt het ergste gevaar voorlopig achter de rug. De kotter kan wat verder worden uitgerold en we krijgen wat meer snelheid.
Bang
Uren later gaat ons wachtsysteem pas weer in; eerst moet de adrenaline zakken. Bij het eerste daglicht is de schade pas goed te overzien en weet ik wat me te doen staat. Ik zet een extra val op de boegklampen, tape de gebroken preekstoel en weet de roller weer binnen de preekstoel te krijgen. Alles voor op de steven zwiept en zwaait. Het ziet er niet goed uit. Gelukkig loopt de wind wat terug en als een lamme eend naderen we langzaam Blight Entrance, het begin van de route door Torres Strait. Er moet wat meer zeil bij, de snelheid ligt nog maar net boven de vier knopen. De kotter, die zeventien vierkante meter groot is, wordt wat verder uitgerold en ook kan er een stuk grootzeil bij. Sukkelend varen we richting Thursday Island. Het plan om daar bij daglicht doorheen te gaan laten we maar snel varen. De motor gaat aan. We zijn bang. Heeft het geweld van de losse kluiverroller iets in de masttop beschadigd? Ik durf het grootzeil niet volledig te zetten en ook de Bolle Jan blijft in de zeilzak. De weg naar Kupang, Timor, is nog lang, bijna 1200 mijl.
Door
Tegen de avond, als de wind volledig is weggevallen, naderen we eindelijk Thursday Island, de smalle en ondiepe zeestrook door Australisch zeegebied op weg naar de Indische Oceaan.
Het is druk, alle grote scheepvaart perst zich door dat ene gaatje, de AIS-signalen buitelen op de elektronische kaart over elkaar heen. De marifoon is geen minuut meer stil. Af en toe jaagt een geulgebonden koopvaardijschip ons de vaargeul uit, tot boven de ondieptes. We zien geen hand voor ogen. Pas ver na middernacht zijn we er voorbij. De grote scheepvaart buigt af naar het noordwesten, wij gaan meer westwaarts.
Even vraag ik me af of ik na Thursday Island boven de ondieptes – het is net tien meter diep – zal stoppen. Gewoon voor anker, achterstagen los en reefinstallatie weer vastzetten. De eeuwige deining weerhoudt me echter van dit plan. Hier durf ik de mast niet los te zetten, wie weet wat er dan weer voor onverwachts gebeurt. Toch maar door dan. Indonesië is nog een kleine twee weken verderop. Australië is geen optie, omdat de boot niet voldoende vrij is van zeepokken en we geen visum hebben. Bovendien ligt Darwin toch ook nog een week verderop langs dezelfde route.
Compensatiestroom
De geringe diepte na Thursday Island blijft ons verbazen. Ooit, toen de oceaan 12.000 jaar geleden veel lager stond, liepen de eerste Aboriginals over deze zandvlakte van Nieuw-Guinea naar Australië; veel boomkangoeroes en vogels hipten over dezelfde vlakte weer terug, het steeds drogere Australië ontvluchtend. Nu veroorzaakt de onderzeese vlakte vooral korte golfslag; het houdt het midden tussen de Noordzee en het IJsselmeer. De dagen rijgen zich aaneen met veel wind en deining bij de Carpentaria Golf; we varen op het vierde rif. Tijdens de windstiltes in de Arafura Zee varen we op de motor met beperkte toeren. De brandstofmeter dicteert een rantsoen. Dagelijks krijgen we bezoek. Een vliegtuig van de Australische kustwacht – bevreesd voor illegale grensoverschrijding – vraagt het elke dag opnieuw: “Name of the vessel, flag, last port of call, heading for…?”
Telkens als we een van de Noord-Australische kapen naderen, trekt de wind aan. Cape Wessel, Arnhemland, Crooker Island, Melvinne Island. Elk goed voor een dag met meer wind en helaas, door de ondiepte van de zeebodem, een holle golfslag. Langzaam komen we verder, de daggemiddelden liggen rond de honderd mijl. Het ene moment halen we net aan drie knopen, dan weer staat er wat meer wind en lopen we er vier of vijf. We hebben de stroom vooral mee en bijna altijd wind in de rug.
Hoog boven de evenaar, tussen de Filipijnen, de Molukken en Nieuw-Guinea, begint een compensatiestroom te lopen vanaf de Stille Oceaan. Het water perst zich tussen de eilanden in het zuiden van Indonesië, zoals Yamdena, Timor, Flores, Sumbawa, Lombok, Bali, Java en Sumatra door richting de Indische oceaan. Alleen de oostelijke moesson en, in de andere helft van het jaar, de noordwestelijke moesson, versnellen of vertragen dit proces. Boven de Australische kust hebben we baat bij deze stuwmotor, alleen de ‘neer’ voor de zeegaten doet ons duwtje in de rug even stoppen.
Voor anker
Een paar dagen voor we denken aan te komen, tekent zich op de weerkaart een gebied met veel meer wind af bij de zuidpunt van Timor. Dan breekt de voorlaatste dag aan, nog één nacht te gaan. De wind loopt op zoals voorspeld, elke wacht moet er weer verder worden gereefd. We willen niet in het donker aankomen, dus de snelheid moet eruit. Als we de nacht ingaan – de laatste, hopen we nu toch echt – varen we alleen nog op het vierde rif in het grootzeil. Het waait inmiddels veertig knopen en we lopen ruim boven de zeven knopen. Het bruist en brult als we ons op het puntje grootzeil het nauw ten zuiden van Timor inpersen. De mast kreunt, de rolinstallatie rammelt en slaat. Sidderend lopen de golftoppen en dalen onder ons door. Kort na het eerste ochtendgloren zien we eindelijk het eiland. We kunnen voor anker, recht voor het strand in Kupang. Indonesië is eindelijk bereikt. We slaken een zucht van verlichting, een last valt van ons af. De wind staat stevig door op de ankerplaats. We bonken en slaan achter het anker alle kanten op als een vurig paard. Pas na vijf dagen is het water rustig genoeg en durf ik de achterstagen op te vieren en kunnen we aan het werk. Als de kluiverroller weer is vastgezet en de achterstagen weer strak staan aangehaald, kijk ik naar boven. Het beeld is ontluisterd; een weg van kronkels en gebogen profieldelen kenmerkt het ooit zo mooi strakke profiel van de rolinstallatie.
Er rest ons maar één ding: nog 1500 mijl verder varen, als een lamme eend, naar Singapore, nagaan of vervanging van het profiel daar wel mogelijk is. Ik spoel met zoet water het zout van de kluiver. Voorlopig hebben we die niet meer nodig. We vouwen hem maar op.
Uitdaging in slakkengang
Als in Kupang, na dagen wachten op rustig weer, duidelijk wordt dat gewoon vastzetten van de kluiverrolinstallatie niet voldoende is, gaan we voortvarend te werk. Het is duidelijk dat de profieldelen van de rolinstallatie moeten worden vervangen. We maken de afweging tussen alsnog terugkeren naar Darwin – drie tot vijf dagen ondertuigd, strak aan de wind zeilend – of op de noordoostpassaat doordobberen naar Zuidoost-Azië. We kiezen voor het laatste. Ondertussen mailen we met het thuisfront. Binnen een dag hebben we antwoord van de Nederlandse/NWEuropese importeur van de Franse rolinstallatie. Hij stuurt ons een keurige tekening met alle onderdelennummers en prijzen. Zijn advies is om contact op te nemen met een specifieke tuiger in Phuket in Thailand, omdat dat toch op onze weg ligt. Ineens blijkt het eerst nog zo vlekkeloze mailverkeer te haperen. Pas twee weken later, nadat ook het thuisfront de mail heeft doorgestuurd, komt er een kort antwoord. De betreffende tuiger, ooit geroemd als de beste van Zuidoost-Azië, weigert iets te doen. Zeker met dit Franse merk. Alleen aan door hem zelf vervaardigde systemen wenst hij nog aandacht te besteden. Daar dobberen we dan. Wat hoopvol leek, is hopeloos geworden.
Oplossing
Met een periode in Nederland in het verschiet, overweeg ik of de systeemdelen met een mal, lijmklemmen en wat ‘overbuiging’ recht te buigen zijn. Ik meet en teken de mal die ik eventueel in Nederland wil maken. Eenmaal terug op vaderlandse bodem toets ik de ‘terugbuig’-optie bij verschillende experts. Unaniem is het oordeel dat het eigenlijk niet kan en dat het een onvoldoende robuuste oplossing zou opleveren. We krijgen het adres van de importeur in Zuidoost-Azië. In Singapore nota bene, minder dan honderd kilometer van onze tijdelijke ligplaats. Hebben we nu zo slecht gezocht?
Veel nachtelijke telefoontjes later komt het contact tot stand. Maar er ontstaat wat verwarring over de Franstalige onderdelentekening, die door de Engels en Chinees sprekende vertegenwoordiger in Singapore niet wordt begrepen. Gelukkig kunnen we hem de Engelstalige tekening toesturen met dezelfde versienummers. Ineens zijn we in gesprek en korte tijd later is er besteld, geleverd en betaald.
Nu moeten de onderdelen, te weten profielbuizen van twee meter lang en de nodige bijpassende verbindingsstukken, nog slechts van de importeur in Singapore worden getransporteerd naar onze ligplaats dertig kilometer verderop aan de overkant van de rivier in Maleisië. De grens wordt in verband met de grote aantallen illegalen die vanuit Zuidoost-Azië hun geluk in Singapore willen zoeken, streng bewaakt. Elke nacht weer worden we opgeschrikt door het geluid van automatische wapens die nauwelijks een paar honderd meter achter onze ligplaats bij de grensverdediging worden gebruikt. Geen situatie om even met de bijboot over de grens te wippen en de onderdelen op te pakken dus.
Gelukt
Als we na ons verblijf in Nederland in Singapore landen, heeft onze taxi de onderdelen al opgepikt en twee uur later staan we aan boord. Nauwelijks een week later staat de nieuwe rolinstallatie weer strak op de boot. Zonder kreukels, zonder S-bochten. We kunnen verder.