Reisverhalen

Column Anna: Tuinhekje

08:32

Toen ik klein was, woonden mijn ouders, zussen en ik in zo’n jaren ’30 rijtjeshuis. Erker, voortuintje. Tussen het voortuintje en de stoep stond een ijzeren hekje. Pak ‘m beet vier meter breed en een meter hoog. Dat spijlenhekje moest om de zoveel tijd ontroest, gemenied en geschilderd worden. Dat deed mijn vader en het duurde maanden. Want het hekje lag pal aan een gezellige straat. Ik zie mijn vader nog met krukje en verfspullen vol goede moed op zaterdagochtend naar buiten gaan.

Dat beeld schiet door mijn hoofd als ik met m’n doekjes en polijstpasta het dek op stap. Het is prachtig decemberweer en we zijn met nieuwe energie aan het klussen geslagen. Onderdeel van het ‘Anna Caroline Troetelprogramma’ is een grondige poetsbeurt van het RVS. Scepters, blokken, preekstoel, hek. Lekker klusje, want het knapt er zo mooi van op. Plus het goede gevoel dat je ook aan preventie doet. Nadeel: je zit midden in de kletszone.
Inmiddels zijn we al ruim zeven maanden in de VS en zijn we erachter dat veel Amerikanen meesters zijn in het maken van een praatje. Onze buitenlandse vlag werkt daarbij als een magneet. Men kan het gewoon niet laten om even te blijven staan en te kletsen. Grofweg zijn er drie soorten kletsers. Allereerst de Ramptoeristen. Zo’n gesprek gaat volgens een vrijwel vast patroon. “You’re from Hálland?” (de ‘o’ wordt als een nasale ‘a’ uitgesproken). “Yes sir”. “Hálland Michigan?” “No sir, Holland Europe”. “You sailed that boat here all the way from Hálland Europe?” “Yes sir”. “Through Panama?”. “No sir, Cape Horn”. Daarna volgen vragen over stormen, monstergolven en ander ongerief. Hoe sappiger, hoe liever. Tevreden vervolgt men daarna zijn weg.

De tweede groep noem ik maar even de Fransen. Dat zijn Amerikanen die met een opgetogen gezicht al een paar keer langs de boot zijn gelopen. Dan, als ze omringd zijn door een groepje vrienden of familie, gebeurt het. “Bonjour!” Wij zijn ook de beroerdste niet en groeten in het Frans terug. En leggen en passant uit dat we Nederlanders zijn, maar dat onze vlag best op die van Frankrijk lijkt. Als het niet waait. Glimmend van trots krijgen we dan een paar zinnen in het Frans terug. Het gezelschap kijkt vol bewondering naar de franssprekende Amerikaan en vervolgt zijn weg. In Honolulu hadden we een man die dat toneelstukje wel vier keer herhaald heeft. Met verschillende bewonderaars om zich heen.

De derde groep zijn de Gevers.  Peinzend lezen ze de naam van de boot en ‘Holland’. Na wat heen en weer gedrentel komen ze dan met een inhoudelijke vraag. Zoals: “jullie land heet toch The Netherlands?”. Als het antwoord bevredigend is, wil men graag weten hoe we hier gekomen zijn. Het feit dat we Hawaii en Alaska bezocht hebben, kan vaak op grote instemming rekenen. En wat we ervan vinden? Geheel naar waarheid melden we dat we nul problemen met immigratie en douane hebben en alleen maar leuke en gastvrije mensen tegenkomen. En 100% genoten hebben van alle natuurschoon. Stomverbaasd hoort men het aan. Vooral Homeland Security (waar douane en immigratie onder vallen) heeft hier een slechte naam. We geven dan nog maar wat voorbeelden van de gulle gastvrijheid die we ervaren hebben. We nemen afscheid en ik ga weer verder poetsen. Nog geen halve scepter later komt de nabrander. De Gever staat weer naast de boot: “zeg, we hebben het er nog even over gehad, maar…” En dan volgt er gewoon weer zoiets leuks. Ofwel we krijgen een uitnodiging om te komen eten. Ofwel de auto wordt ons aangeboden om boodschappen te doen. Of ze staan opeens met iets lekkers klaar. Het blijft onvoorstelbaar. “Welcome in the US” wordt er vaak aan toegevoegd.

“Om vijf uur borrelen? Gezellig! Tot zo” spreek ik af. Mooi, kan ik nog net twee scepters doen. Met een grijns denk ik weer aan mijn vader.

Emeryville, San Francisco Bay, VS, December 2016

Tags: , Last modified: 17 maart 2021
Sluiten